Tijdschrift voor VerpleeghuisGeneeskunde (2007) 32:214–218 DOI 10.1007/BF03075294
ABSTRACTS
Abstracts Jaarcongres 2007
In deze editie van TvV: de abstracts die op het NVVA Jaarcongres zullen worden gepresenteerd.
Effectiviteit van een psychogeriatrisch integratief reactiverings- en rehabilitatie- programma in vergelijking met gebruikelijke zorg Bakker1, Ton J.E.M.; Duivenvoorden, Hugo J.; v.d. Lee, Jacqueline; Olde Rikkert, Marcel; Beekman, Aartjan T. F.: Ribbe & Miel W. Correspondentieadres:
[email protected]
Doel Bepalen van de effectiviteit van integratieve reactivering en rehabilitatie (IRR) in vergelijking met gebruikelijke zorg voor psychogeriatrische patie¨nten lijdend aan psychiatrische functiestoornissen in een vroeg stadium van cognitieve achteruitgang.
Studieopzet Open RCT parallelle groepen (experimentele interventie (EI) N=81, standaard interventie (SI) N=87).
Interventie IRR (EI) bestond uit integratieve psychotherapeutische en interdisciplinaire interventies (reactivering en rehabilitatie van de patie¨nt en systeemtherapeutische ondersteuning van de mantelzorger).
13
Patie¨nten Deelnemers moesten voldoen aan de DSM IV criteria: dementie, geheugenstoornissen en andere cognitieve functiestoornissen. Overige inclusiecriteria: leeftijd O 65 jaar; MMSE O 18 en o27 en BI O 5 en O 19; NPI O 3; informed consent. Exclusiecriteria: delier, levensbedreigende lichamelijke comorbiditeit, opname met RM of IBS, onvoldoende begrip van de Nederlandse taal. Metingen Uitkomstvariabelen werden ongeblindeerd en gelijktijdig bepaald op T1 (binnen 2 weken), T2 (einde van de interventie, na circa 3 maanden) en T3 (na 6 maanden followup). Variabelen waren: psychiatrische functiestoornissen, gemeten met NPI en GDS; belasting van de mantelzorger gemeten met NPI, Caregiver Competence en Caregiver Burden, cognitief functioneren, gemeten met MMSE en BI; en kwaliteit van leven gemeten met EQ5D, SF20 en VAS-gezondheidstoestand. Bij de statistische analyse werd het ITT principe toegepast. Gemiddelde verschillen in data werden berekend tussen T1-T2 (korte termijn) en T1-T3 (lange termijn). De mate van effectiviteit werd berekend met Cohen’s-d. Resultaten Het percentage uitvallers was hoog (EI 33%, SI 26%; p<0,138). Op korte termijn toonde IRR een klinisch relevant effect op psychiatrische functiestoornissen: 1
Drs.Ton J.E.M. Bakker, psychogeriater, bestuurder Argos Zorggroep, Schiedam;Afdeling Verpleeghuisgeneeskunde VUMC-/ EMGO instituut
Tijdschrift voor VerpleeghuisGeneeskunde (2007) 32:214–218
NPIsymptomen door de mantelzorger 1,33 lager (Cohen’s-d - 0.56; p< 0,01); NPI-ernst door de mantelzorger 11,30 lager (Cohen’s-d -0.36; p< 0,05) en door verzorging 13,97 lager (Cohen’s-d -0.43; p< 0,05). Daarnaast had IRR een beter effect dan gebruikelijke zorg op de ervaren belasting (CB) en competentie (CCL) van de mantelzorger (CB: 17,69 lager, Cohen’s-d -0.63; p< 0,00 en CCL: 6,26 hoger, Cohen’s-d - 0.61; p< 0,01). Aangaande het cognitief functioneren was het geheugen 1,13 hoger in de IRR-groep (MMSE: Cohen’s-d -0.34; p< 0,05), echter zelfzorg was 1,66 hoger in de groep die gebruikelijke zorg kreeg (BI: Cohen’s-d -0.42; p< 0,02). Op lange termijn bleef het effect van IRR op de mantelzorg aanwezig (CB: 24,76 lager, Cohen’s-d -0.88; p< 0,00 en CCL: 5,93 hoger, Cohen’s-d -0.58; p< 0,01). Conclusie Op korte termijn heeft IRR een positief effect op zowel psychiatrische functiestoornissen van de patie¨nt als ervaren belasting en competentie van de mantelzorger en op het geheugen van de patie¨nt. Op lange termijn blijven de effecten op de mantelzorg aanwezig. Er moet in IRR meer aandacht komen voor zelfzorg. Om IRR-effecten te behouden is een intensiever (poliklinisch) nazorgprogramma nodig. Daarnaast is het opstellen van een prognostisch instrument van groot klinisch belang.
Instructiekaarten en -video ter verbetering van de mondgezondheid van verpleeghuisbewoners dr.A.A. Schuller, tandarts epidemioloog,TNO KvL. Correspondentieadres:
[email protected] Achtergrond Goede mondverzorging kan mondgezondheidsproblemen voorkomen. Verpleeghuisbewoners zijn voor mondverzorging veelal afhankelijk van verzorgenden. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat knelpunten zijn: gebrek aan tijd, kennis, vaardigheden en motivatie van verzorgenden en de afwerende houding van bewoner. Doel De mondverzorging bij verpleeghuisbewoners gemakkelijker te maken voor verzorgenden door gebruik te maken van instructiekaarten en instructievideo/DVD.
215
Vraagstelling Leveren instructiekaarten, -video/DVD voor verzorgenden een bijdrage aan de mondverzorging van verpleeghuisbewoners? Methode Het project bestond uit 3 fasen: Fase 1: Ontwikkelen instructiekaarten en instructievideo/ DVD Fase 2: Effectiviteitsonderzoek Fase 3: Schrijven implementatieplan. Fase 1: Met experts op het gebied van de gerodontologie zijn vijf verschillende gebitssituaties gedefinieerd met specifieke verzorging (eigen dentitie; frame/plaatje; volledige prothese; overkappingprothese; edentaat). Dit resulteerde in 5 instructiekaarten voor boven- en onderkaak. Fase 2: Randomised Controlled Trial (RCT) met een controle- en een interventiegroep. De interventie bestond uit de aanwezigheid van instructiekaarten bij bewoners en het bekijken van de instructievideo/ DVD door verzorgenden. De controlegroep leverde de voor die verpleeghuizen gebruikelijk mondzorg. Effect is gemeten middels een vragenlijstonderzoek. Deze bevatte vragen over achtergrondvariabelen van de verzorgenden, over routine en kennis m.b.t. mondverzorging, en hoe men de mondverzorging ervaart bij bewoners met de verschillende gebitssituaties. 416 verzorgenden (uit 26 verpleeghuizen) hebben zowel de vragenlijst van de nul- als van de nameting ingevuld. Totaal hebben 1534 verpleeghuisbewoners instructiekaarten ontvangen. De effecten zijn getoetst m.b.v. Chikwadraat of Student’s t-toetsen eventueel met correctie voor clustering binnen verpleeghuizen. Conclusie Instructiekaarten en –video/dvd voor verzorgenden lijkt een effectieve interventie om de mondverzorging bij verpleeghuisbewoners te bevorderen. Er zijn echter aanwijzingen voor knelpunten die landelijke implementatie vooralsnog niet mogelijk maken. Op basis van dit resultaat wordt momenteel een vervolgtraject in de vorm van een proef implementatietraject uitgevoerd waarin belemmerende en bevorderende factoren nader onderzocht worden om een optimale implementatiestrategie te ontwikkelen.
13
216
Tijdschrift voor VerpleeghuisGeneeskunde (2007) 32:214–218
Poetsfreq t ml
moeilijk t ml + +
Frame
+
+
+
+
Volledig kunstgebit
+
+
+
+
Niets
+
+
±
Eigen gebit
vies t + +
ml + +
vervelend t ml + +
schoon t ml + +
+
+
+
+
+
+ +
+
kennis t ml + + +
vaardigheden t ml + + +
+
+
+
Overkappingskunstgebit + ± t= t-toets ; ml= gecorrigeerd voor clustering; +=statistisch significant toegenomen; ±=borderline statistisch significant toegenomen; blanco: geen verschil
Resultaten
Comorbiditeit bij ouderen die acuut in het ziekenhuis worden opgenomen Mw. dr. S.E. de Rooij2, mw. drs. B.M. Buurman3, J. Korevaar, mw. drs. B.C.van Munster4, mw. dr. M.J. Schuurmans5, mw. dr. A.M. Lagaaij6, hr. dr. H.J.J. Verhaar7 en hr. prof. dr. M. Levi8. Correspondentieadres:
[email protected] Doel Het onderzoeken van de aanwezigheid van comorbiditeit en delirium alsmede het bepalen of deze factoren risicofactoren zijn voor ziekenhuis- en kortetermijnsterfte bij oudere, acuut opgenomen patie¨nten op een afdeling voor inwendige geneeskunde. Opzet Prospectieve cohort studie bij acuut in het ziekenhuis opgenomen ouderen.
behalve sociale en demografische gegevens ook gegevens verzameld betreffende fysieke en cognitieve beperkingen. Bij ontslag werden comorbiditeit en ICDdiagnose vastgesteld. Drie maanden na ontslag werd geı¨ nformeerd naar de omstandigheden van de patie¨nt.
Resultaten Er werden 461 patie¨nten geı¨ ncludeerd, 195 mannen en 266 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 78,2 jaar (SD: 7,8). Er hadden 132 (28,6%) patie¨nten cognitieve beperkingen en het gemiddelde aantal beperkingen wat betreft algemene dagelijks levenverrichtingen (ADL) was 5. Tijdens de ziekenhuisopname overleden 48 (10,4%) patie¨nten en 3 maanden na ontslag waren nog eens 74 (16,1%) patie¨nten overleden. De enige onafhankelijke voorspeller voor ziekenhuissterfte was: delirium bij opname (OR: 2,28; 95%-BI: 1,23-4,21). Onafhankelijke risicofactoren voor sterfte binnen 3 maanden na ontslag bleken: delirium bij opname (OR: 2,20; 1,12-4,31), het bestaan van ADL-beperkingen voor opname (OR: 1,11; 1,02-1,21), een gediagnosticeerde maligniteit (OR: 5,96; 2,45-14,52) en "Charlsoncomorbiditeitsindex" (OR: 1,19; 1,04-1,34).
Methode Conclusie Van opeenvolgende patie¨nten M 65 jaar die in de periode 1 december 2002-30 juni 2005 werden opgenomen in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, werden 2
Internist-ouderengeneeskunde
3
Verplegingswetenschapper
4
Assistent-geneeskundige
5
Verplegingswetenschapper. Afd. Klinische Geriatrie
6
Internist-ouderengeneeskunde
7
Internist-ouderengeneeskunde. Spaarneziekenhuis, afd. Inwendige Geneeskunde, Hoofddorp
8
Internist.Afd. Verplegingswetenschappen: Namens de "Development of Strategies Enabling Frail Elderly New Complications to Evade" (DEFENCE)-studiegroep, waarvan de leden hieronder worden vermeld.
13
Bij ontslag uit het ziekenhuis werd bij acuut opgenomen patie¨nten van M 65 jaar het risico op sterfte 3 maanden na ontslag uit het ziekenhuis bepaald door een combinatie van delirium bij opname, beperkte ADL-functie voor opname, een maligniteit en comorbiditeit. Hiermee kan men oudere patie¨nten identificeren die baat kunnen hebben bij een uitvoerige geriatrische beoordeling tijdens ziekenhuisopname en bij een goed voorbereid ontslag waarbij rekening gehouden wordt met hun comorbiditeit.
Tijdschrift voor VerpleeghuisGeneeskunde (2007) 32:214–218
Een Nederlandse verpleeghuisarts werkzaam in Halifax, Canada Barry Clarke, Graeme Bethune, Helma Denissen, Michael McBride, Jenny van der Steen, Wilco Achterberg, Frank Hoek, & Miel Ribbe. Correspondentieadres:
[email protected]
217
Doel Het doel van de studie was de prevalentie van nierfunctiestoornissen bij verpleeghuispatie¨nten vast te stellen en inzicht te verkrijgen in het beloop ervan.
Opzet Inleiding In Canadese verpleeghuizen worstelt men dagelijks met het probleem hoe men de medische zorg goed vorm kan geven. Er vinden veel verwijzingen naar de eerste hulp van een ziekenhuis plaats. Het inzetten van een gespecialiseerde medicus op locatie heeft een aantal voordelen. Men verwacht dat het inzetten van een ervaren specialist onder andere de medische zorg kan verbeteren. Doel Het doel van dit onderzoek is te meten wat het effect is van het inzetten van een verpleeghuisarts in een Canadees verpleeghuis op kwaliteit van zorg en de kosten van zorg. Onderzoeksopzet Ter vergelijking zal men gegevens verzamelen uit het jaar voorafgaand aan de introductie van de verpleeghuisarts en uit het eerste jaar na de introductie van de verpleeghuisarts. Gekeken zal worden naar het aantal verwijzingen naar de eerste hulp en de opnameduur in het ziekenhuis enerzijds en de tevredenheid van familieleden van overleden bewoners over de geboden zorg anderzijds.
Cross-sectionele bepaling van de creatinineklaring (GFR) door middel van de formule van Cockroft en Gault met een tweede bepaling na e´e´n jaar.
Populatie Alle opgenomen patie¨nten in instellingen voor verpleeghuiszorg (twee verpleeghuizen, een verzorgingshuis met verpleeghuisbedden, een schakelafdeling van een ziekenhuis) in twee middelgrote steden.
Resultaten Bijna de helft (43,2%) van de onderzochte verpleeghuispatie¨nten had een klinisch relevante nierfunctiestoornis: een GFR minder dan 60 ml/min. Leeftijd was sterk negatief gerelateerd aan de GFR ( Pearson’s correlatie coe¨fficie¨nt -0,630, p<0,001). Vrouwen hadden een slechtere nierfunctie dan mannen, maar na controle voor leeftijd verdween deze relatie. Na een jaar was het percentage klinisch relevante nierfunctiestoornissen flink gestegen. In de medische voorgeschiedenis werd weinig melding gemaakt van nierfunctiestoornissen.
Resultaten
Conclusie
De eerste resultaten zullen tijdens het jaarcongres van de NVVA op 30 november bekend gemaakt worden.
Nierfunctiestoornissen hebben een hoge prevalentie bij verpleeghuispatie¨nten. Vanwege de klinische gevolgen (voorschrijven medicatie) is het raadzaam om bij opname van verpleeghuispatie¨nten een GFR te berekenen. Gezien de jaarlijkse achteruitgang van de nierfunctie is het eveneens raadzaam bij patie¨nten met een GFR rond de 60 ml/min de GFR jaarlijks te vervolgen.
Het vo´o´rkomen van nierfunctiestoornissen bij verpleeghuispatie¨nten WJF Vergeer9, dr. WP Achterberg10, EH Wiltink11 Correspondentieadres:
[email protected] 9
Stichting Zorgspectrum, locatie Het Houtens Erf
10 Stichting Zorgspectrum, locatie Het Houtens Erf en afdeling verpleeghuisgeneeskunde/EMGO- instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam. 11
Ziekenhuisapotheker, Apotheek St.Antonius Ziekenhuis, Postbus 2500, 3430 EM Nieuwegein
Omgevingsfactoren van neuropsychiatrische symptomen bij Nederlandse verpleeghuispatie¨nten met dementie S.U. Zuidema, verpleeghuisarts-onderzoeker, UMC St. Radboud, Nijmegen Correspondentieadres:
[email protected]
13
218
Vraagstelling Wat is de invloed van omgevingsfactoren op de prevalentie van neuropsychiatrische symptomen bij Nederlandse verpleeghuispatie¨nten met dementie? Methode Bij 1289 patie¨nten met dementie op 56 psychogeriatrische (PG) afdelingen werd de Neuropsychiatrische Vragenlijst – verpleeghuisversie (NPI-NH) en de Cohen- Mansfield Agitatie Vragenlijst (CMAI) afgenomen. Onderzochte factoren waren geslacht en leeftijd van de patie¨nt, de ernst van de dementie gemeten met de Global Deterioration Scale (GDS), psychofarmacagebruik, het aantal patie¨nten per afdeling of per huiskamer, de hoeveelheid verzorgend personeel per patie¨nt, de tijd die door hen werd besteed aan directe zorg en de aanwezigheid van een loopcircuit. Voor het schatten van de relatieve bijdrage van verschillende patie¨ntgebonden factoren en omgevingsfactoren op de variatie van neuropsychiatrische symptomen werd gebruik gemaakt van multilevel logistische regressie analyse. Resultaten De prevalentie van neuropsychiatrische symptomen verschilde tussen de PG afdelingen, zelfs na correctie voor
13
Tijdschrift voor VerpleeghuisGeneeskunde (2007) 32:214–218
patie¨ntgebonden factoren zoals cognitie, geslacht en psychofarmaca gebruik. Verschillen in symptoomprevalenties tussen de PG afdelingen verklaarden 3,9% (psychose) tot 14,3% (apathie) van de totale variantie van neuropsychiatrische symptomen. Patie¨ntfactoren verklaarden 7-21% van de totale variantie. Omgevingsfactoren, zoals de hoeveelheid verzorgend personeel, het aantal patie¨nten per afdeling of per huiskamer, of de aanwezigheid van een loopcircuit konden deze prevalentie verschillen tussen PG afdelingen niet verklaren (<1% van de totale variantie). Alleen op PG afdelingen waarbij door het personeel meer tijd werd besteed aan directe zorg, kwam er bij patie¨nten minder apathie voor. Conclusie Wij concluderen dat er een grote spreiding is in de prevalentie van neuropsychiatrische symptomen op de verschillende PG afdelingen. De spreiding in prevalenties kan niet worden verklaard door omgevingsfactoren die werden gemeten in dit onderzoek. De grote verschillen in afdelingsprevalenties – zelfs na correctie van bekende patie¨ntfactoren – doen vermoeden dat andere factoren die te maken hebben met de fysieke of psychosociale leefomgeving de waargenomen spreiding in prevalentie van neuropsychiatrische symptomen tussen PG afdelingen verklaren.