Narcisme en de actuele opvoeding Jan J.L. Derksen
Samenvatting
In de populaire psychologische literatuur gaat narcisme over zelfgevoel, meestal wordt een opgeblazen zelfgevoel bedoeld. De ontwikkeling van dit zelfgevoel krijgt alle kans, nadat de gehechtheid zijn beslag heeft gekregen in het eerste levensjaar. Voor het zelfgevoel is een sjabloon gevormd en dit wordt gedurende de narcistische ervaringen volgegoten. Het gaat minder om een fase en meer over ervaringen en belevingen die het kind overkomen en die geleidelijk aan ook kunnen worden opgeroepen. De bloeitijd van deze ervaringen is te situeren tussen 1 en ongeveer 3 jaar. Nadat het zelfgevoel met behulp van de ander in de opbouw van gehechtheidsrelatie in de grondverf is gezet, wordt het via narcistische belevingen afgelakt. De fragiele balans tussen de ander en het zelf krijgt vorm.
Een spiegelrelatie De peuter kan lopen, heeft al geruime tijd de wereld geëxploreerd, kan de ouders of verzorgers vaak missen als kiespijn, is bereid en in staat een loopje met ze te nemen en gaat op avontuur. Het kind heeft zichzelf als een geheel in de spiegel
Prof. dr. J.J.L. Derksen () Nijmegen, Nederland e-mail:
[email protected]
Bijblijven (2017) 33:261–278, DOI 10.1007/s12414-017-0223-0 © Bohn Stafleu van Loghum 2017 Published online: 3 March 2017
261
262
Bijblijven (2017) 33:261–278
waargenomen.1 Het patroon van veilige gehechtheid heeft in de relatief normale ontwikkeling zonder traumata ook tot scheidingen geleid, die frustratie opriepen. Deze optimale frustratie vormde voor het kind de bron voor separatie. Separatie en autonomievorming komen moeizaam op gang zonder de ervaring van een tekort. De frustratie en agressie die volgen uit de tekortkoming vormen de brandstof voor de autonomieontwikkeling en onder de dominantie van een veilige hechtingsrelatie verloopt dit proces het best. Groei gaat met crisis gepaard. Hierin vinden we de perfecte voorbereiding voor narcistische ervaringen. De posities in deze architectuur komen niet tot stand zonder dat er energie in wordt geïnvesteerd. Bij de zuigeling zat de beleving vastgekoppeld aan het lichaam. Dit lichaam is in aanvang een onbestuurbaar schip, het schiet alle kanten op en het lukt de kleine niet om hiermee doelgericht te werken. De beleving van het lichaam is verbrokkeld, pijn in de buik wordt onderin het lichaampje gevoeld, het stoten van het handje doet zeer, het zuigen met de lippen is lekker. Geleidelijk aan lijkt de bedrading de motoriek aan te sturen en krijgt het kind controle over zijn bewegingen en neemt zijn lichaam als een geheel waar en dat helpt het zelf aan een fundament. Het beeld van het gehele lichaam, dat bestuurbaar aan het worden is, heeft de functie van een steiger die helpt bij de opbouwwerkzaamheden van het zelf en de identiteit. Ook in dit proces stuurt de frustratie de vooruitgang bemiddeld via biologische rijping, perceptie en intentie. De ervaring van het eigen lichaam en de waarneming ervan in de spiegel stimuleren de cognitieve activiteit en vervolgens raken positieve gevoelens gekoppeld aan dit totaalbeeld. De hechtingspatronen leggen het op deze momenten af tegen de investering in het eigen beeld, maar dezelfde hechtingspatronen zorgen voor een verankering van het zelfgevoel. Deze route van het kind in de richting van narcistische belevingen wordt ondersteund door een zorgvuldige documentatie van de tekortkomingen die worden waargenomen bij de ouders of verzorgers. Het lijkt op wat er gebeurt met een zonsverduistering: de maan schuift tussen zon en aarde in en staat volledig in het licht. In deze vergelijking staat de maan voor het zich ontwikkelende zelf, stralend in de zon, (moeder) aarde waarmee de gehechtheid bestaat, ligt korte tijd in de schaduw. Het zelf wordt gevoed vanuit het lichaam, het lichaam was en is de drager van lust en onlust en de zetel van de overige gevoelens. Elk echt gevoel heeft een lichamelijke referent. Indien je iets voelt, voel je dit ook ergens in je lijf. Die gevoelens funderen het zelf(gevoel). De gevoelens in de narcistische fase, voorbereid tijdens de hechtingsperiode, vormen het zelf en steunen het zelf. Onvoldoende narcistische investering in het zelf leidt tot afwezigheid of gebrekkige aanwezigheid 1 De Franse psychoanalyticus Jacques Lacan brengt het gegeven dat het kind zijn lichaam op een bepaald moment, meestal gedurende het tweede levensjaar, voor het eerst als een eenheid en dus niet verbrokkeld waarneemt in de spiegel in verband met hetgeen hij de imaginaire orde noemt. Deze beleving van eenheid komt van buitenaf, via de spiegel, is dus ook een vorm van vervreemding, is narcistisch en duaal. Het ik dat zich hier vormt is in Lacans visie een narcistische formatie. Voor een Nederlandstalig begrijpelijk boek hierover zie: A. Mooij. Taal en verlangen, Lacans theorie van de psychoanalyse. Meppel: Boom; 1975. Experimenteel onderzoek ondersteunt dat tussen 1,5 en 2 jaar het kind zichzelf in de spiegel kan herkennen, dit wordt ‘present self’ genoemd, het is geen beeld dat het kind op deze leeftijd kan vasthouden door de tijd heen.
Bijblijven (2017) 33:261–278
263
van positieve gevoelens over de eigen persoon en daarmee tot een weinig krachtig zelf(beeld). Uitgedrukt in het hiervoor gebezigde beeld: dit gebeurt indien de zonsverduistering slechts partieel optreedt. De grondverf is onvoldoende bedekt met een laklaag. Mensen met weinig zelfvertrouwen, met minderwaardigheidsgevoelens en met een zwak besef van eigen identiteit leven wat betreft de polariteit zelf-ander vooral op het aspect van de ander. Een zwak besef van identiteit en weinig zelfvertrouwen kunnen, zodra de persoon zich bewust is van deze toestand, minderwaardigheidsgevoelens veroorzaken. Afwezigheid van dit bewustzijn verhindert de inferioriteitsgevoelens. Dit bewustzijn vereist tevens een vergelijking van het zelf met de ander. Hierin speelt vooral het superego een leidende rol met in genetisch opzicht op de achtergrond de observerende ogen van de ouders of verzorgers. Het sterkst is het minderwaardigheidsgevoel bij een verpersoonlijkt superego, dus nadat dit van de geïnternaliseerde ouderbeelden is losgemaakt, het lijkt dan op de snijkracht van een pas geslepen mes. Dit losmakingproces vindt vaak plaats in de puberteit en adolescentie. Narcistische ervaringen brengen een laklaag aan op het zelf en vormen daarmee een tweede schil, die structuur aanbrengt in en kracht biedt aan de intrapsychische ruimte. Een narcistische beleving dient – zoals hiervoor beschreven – het fundamentele principe van overleving. Terwijl de hechtingsrelaties dienstbaar zijn aan de voortplanting, is de narcistische beleving dienstbaar aan het verzet tegen destructie, waarmee het levende organisme in de survival van de fittest wordt geconfronteerd. Een narcistische ervaring stelt het subject centraal. In een kritieke situatie, waarbij het gaat om leven of dood, kan iemand voor zichzelf kiezen vanwege deze laklaag. Ik en niet de ander, ik tegen de ander. Het zelf ten koste van de ander dient hetzelfde principe dat in het begin is genoemd: continuering van het leven oog in oog met de destructie. Indien het gaat om mijn dood of die van de ander, stelt de narcistische beleving het zelf voorop. Agressie wordt dienstbaar gemaakt aan deze beleving en wordt geordend onder dit patroon, is noodzakelijk voor separatie en bij streven naar autonomie. De neurobiologische basis kunnen we zonder veel moeite veronderstellen, aangezien we dezelfde patronen bij sommige diersoorten onderkennen, het sterkst bij de mannetjes. De mannelijke orang-oetan toont fallisch-narcistisch gedrag, streeft naar dominantie in zijn leefomgeving, gaat gevechten aan op leven en dood met mannelijke rivalen en onderwerpt de vrouwtjes aan zich en plant zich voort. In de menselijke soort zorgen uitgebreide cognitieve processen ervoor dat het primitieve karakter van de overlevingsstrijd naar de achtergrond verdwijnt. Iemand met voldoende narcistische voeding van het zelfgevoel kan besluiten niet het zelf, maar de ander voorop te stellen. Dit kan zelfs zo sterk zijn dat het zelf wordt opgeofferd voor het voortbestaan van de ander, meestal betreft dit dan natuurlijk eigen kinderen.
Secundair narcisme Secundair narcisme is zelfgevoel gebouwd op een ondergrond gevormd door redelijk evenwichtige ervaringen met hechtingsfiguren. De ondergrond gevormd door
264
Bijblijven (2017) 33:261–278
de hechtingsrelaties produceert een narcistische zelfbeleving die voorzien is van ankers en die niet op drift raakt. De sedimenten van de hechtingservaringen zorgen ervoor dat het na de narcistische ervaringen mogelijk wordt relaties met anderen aan te gaan en dat geluk gezocht wordt in relatie tot anderen en dus niet uitsluitend in een spiegelrelatie of alleen in materiële zaken. Echte relaties met anderen in hun anders-zijn, in plaats van met anderen als spiegeling van het zelf, zijn voor kinderen en volwassenen met een overheersend primair narcistische beleving niet weggelegd. In de intrapsychische wereld zorgen de relatieve accenten op het narcisme in vergelijking met de eraan ten grondslag liggende hechtingspatronen voor een extraverte gedragsstijl. Wanneer het accent echter komt te liggen op de gehechtheidrelaties gaan de introverte, naar binnen gerichte trekken overheersen. Op deze momenten worden de overigens dan al bestaande en tevens genetisch en neurologisch gedetermineerde introverte en extraverte trekken versterkt of afgeremd. Het secundaire narcisme, dat we in het dagelijks leven veel tegenkomen, bestaat uit de relatieve accentuering van deze gevoelsbelevingen in de intrapsychische balans boven de gehechtheidspatronen. Dit overheersen van de narcistische ervaringen hangt samen met de gewijzigde kinderopvang, onder meer met ouders die taken in de hechting uitbesteden. Onze baby’s van 3 maanden oud hebben gemiddeld zes verschillende verzorgers. De opvoeder helpt de krenking van de in die fase gezonde narcistische investering in het zelf opvangen (niet: afpakken) en de energie richten op een in de toekomst te bereiken ideaal. Het leren voelen van de eigen beperkingen en kwetsbaarheden (de invloed van de realiteit) samen met het uitzicht op een betere prestatie in de toekomst, houden de psychologische ontwikkeling op een gezonde manier op gang. De architect en aannemer zijn weer van de straat. In deze periode vindt de transformatie plaats van narcistische investering in het zelf naar het ego-ideaal, het wensenpakket over hoe het zelf in de toekomst zou kunnen zijn. Deze instantie is actief in het verbeteren van onze prestatie, inzet, kennis, etc. Het type situatie doet zich gedurende de kindertijd voortdurend voor en de ouders mogen best eens falen bij het helpen kanaliseren van deze gevoelens. Indien ze het vaak genoeg goed doen, bestaat de kans dat opvallende verstoringen van interpersoonlijk gedrag vanuit narcistische trekken minder invloed uitoefenen op het gedrag van de latere volwassene. Optimale frustratie leidt tot een afstand tussen zelf en ego-ideaal, die adequaat wordt, niet te groot en niet te klein, en het zelfgevoel is positief, reëel en stabiel. De persoon bij wie afstand tussen zelf en ideaal optimaal is, maakt van zichzelf een project en streeft ernaar zich te ontwikkelen en te scholen. Steeds opnieuw doet hij een poging dichter bij het egoideaal te komen en steeds weer verschuift dit ideaal. Bij een te grote afstand zien we minderwaardigheidsgevoelens; bij een te kleine afstand of fusie tussen zelf en ideaal zien we meerderwaardigheidsgevoelens. Van een narcistische stoornis, dus van een stoornis van het zelfgevoel, kunnen we spreken, zodra deze verhoudingen leiden tot individuele problemen voor de persoon in kwestie of tot terugkerende relatieproblemen. De kans op een te grote of te kleine afstand wordt mede bepaald
Bijblijven (2017) 33:261–278
265
door de kwaliteit van de hechtingsrelatie, want zoals eerder is aangegeven, wordt tijdens die relatie de mal voor het superego al gevormd. Uiteenlopende kwesties als het minder belangrijk worden van de christelijke wereldbeschouwing, de geïnvolveerdheid van vader in de vroegkinderlijke verzorging en daarmee gepaard gaande verdunning van de hechtingsrelatie tot en met de productie van wegwerp Pampers brachten verlichting bij de ouders en verminderden de druk op het kind. Bijna probleemloos glijdt het kind vanuit de separatieindividuatiefase nu door naar de narcistische belevingen. De afgelopen decennia stond het kind in het Westen onder dit gesternte potentieel aan veel minder aan angst bloot dan het kind uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Omgeven door bewonderende ouders, die het kind narcistisch gratificeren, krijgt de grandiositeit alle kans om tot bloei te komen. De verminderde diepgang van de hechtingspatronen versoepelt en centreert de narcistische beleving. Een kind dat overmatig is geprezen loopt de kans zichzelf beter te voelen dan reëel, grootser dan anderen, superieur aan zijn sociale omgeving. Dit type gevoelens en de bijbehorende cognities2 zijn prettig, wellicht op het verslavende af en deze patronen kunnen de realiteit lange tijd op afstand houden. De relatie tot de realiteit van deze mensen, waarmee de cognitieve perceptie en representatie worden bedoeld, wordt gekenmerkt door het losjes omgaan met de feiten en een accent op de eigen interpretatie ervan. Vanuit het zelf worden de ander en de wereld waargenomen. Hierbij past dat er weinig of geen oog is voor gevoelens die er bij anderen kunnen worden opgeroepen door dit gedrag: een gebrekkige empathie, niet uit onwil, maar het bewustzijn reikt niet zover. Het jaren-vijftig-kind worstelde zich onder veel meer angst en spanning door – in termen van de klassieke theorie – de anale fase heen en landde niet bepaald ontspannen in de narcistische fase. Een harde landing problematiseert het genieten van de eigen prestaties tijdens deze belevingspatronen. De zondeval stimuleert een schuldgevoel. De hechtingsrelaties spelen bij deze kinderen een grotere rol, vergelijkbaar met de dominantie van het slagwerk in een symfonieorkest. Deze veranderingen hebben consequenties voor het gedrag van mensen. Narcistische en extraverte trekken funderen de gerichtheid van de persoon op zichzelf en vanuit het perspectief van het zelf op de buitenwereld. In relatie tot die buitenwereld wordt gestart vanuit het zelf, op de dimensie zelf-ander ligt het zwaartepunt (het beginpunt en het eindpunt) bij de eigen persoon, assertiviteit staat meer op de voorgrond dan empathie, eigen geluk en welzijn overschaduwen de zorg voor de ander. De gerichtheid op de ander wordt vooral vanuit de liefde gevoed, zoals we eerder bespraken bij de dominantie van de gehechtheidrelaties. De sterke aanwezigheid van hechtingsrelaties brengt diepere gevoelens mee, de laag onder het narcisme is niet hol of leeg maar vol. Deze geworteldheid verdiept en versterkt gevoelsbelevingen. Tevens leidt dit tot een sterkere identiteitsbeleving. Identiteit komt in deze optiek vanuit je wortels en gezonde wortels komen voort uit een veilige gehechtheid. Identiteit komt dus uiteindelijk van buitenaf. Mensen die 2 In termen van Beck en Freeman (1990): ‘Since I am special, I deserve special dispensations, privileges, and prerogatives’, ‘I’m superior to others and they should acknowledge this’, ’I’m above the rules’. Zie hiervoor Beck en Freeman. Cognitive therapy of personality disorders. New York: Guilford; 1990.
266
Bijblijven (2017) 33:261–278
dobberen op de narcistische investering in hun zelfgevoel hebben meer agressie beschikbaar, minder diep besef van identiteit, separatie- en individuatieprocessen veronderstellen agressie.3 Deze agressie is de kracht die leidt tot separatie en tot vestiging van autonomie. Zij hebben dus vooral problemen met toenadering, met intimiteit en met liefdesrelaties. De psychologische processen die in deze tijd opvallen, zorgen voor een extra stimulans gericht op het overschaduwen van de hechtingsrelaties en de identiteit van binnenuit: de laklaag overdekt de grondverf, doordat de lak opvallend gekleurd is en daardoor sterk afsteekt. Bij een gebrek aan ondergrond mislukt de poging autonoom te zijn. In de slag om autonomie wordt de onder het zelfgevoel liggende intrapsychische ruimte leeggepompt, waardoor het geheel wankel wordt zoals een teveel aan gasboringen een aardbeving kan inleiden. Deze onbalans roept snel frustratie, irritatie en agressie op. In krantentermen uitgedrukt: de maatschappij wordt harder met meer leden bij wie de narcistische investering prevaleert boven de hechting. De relatieve accentuering van het secundaire narcisme brengt meer agressie met zich mee dan de accentuering van de hechtingsrelaties. In onze huidige samenleving constateren we op alle fronten dat agressieve expressie is toegenomen. Dit is een bijproduct van de verschuivingen in de kindertijd. Deze verschuivingen worden door onze actuele cultuur gevraagd en passen hierin zoals een Javaanse kris in de schede. Een oproep tot verandering, tot meer normen en waarden, meer respect en een minder kort lontje is weinig kansrijk zonder beïnvloeding van de vroegkinderlijke patronen. De intrapsychische narcistische accenten produceren bij de persoon in onze cultuur behoeften aan meer vaardigheden en training in het omgaan met andere mensen en omgaan met eigen en andermans gevoelens. Emotionele intelligentie is geboren. Onze maatschappij is tot de nok gevuld met trainingen. De introverte, dieper gehechte persoon heeft minder vragen; de sturing van binnenuit, gebaseerd op de hechtingsrelaties, is groter. Tegelijkertijd kan hij minder goed meekomen in de hoofdstroom van extraverte, snelle, flexibele en sensatiezoekende types. Dit roept de noodzaak op mee te buigen met de hoofdstroom. Ook hiervoor worden talrijke trainingen, cursussen en therapieën aangeboden.
3 De discussie over het al dan niet primaire karakter van agressie kreeg vorm met de ambivalente houding van Freud. Allereerst stond bij hem de libido centraal en na de Eerste Wereldoorlog zette hij in zijn geschrift Jenseits des Lustprinzips (1920) de tweedeling ‘Eros’ en ‘Todestrieb’ op de kaart. Tot op de dag van vandaag zijn psychoanalytici verdeeld over de vraag of agressie een primaire drift is of het gevolg van frustratie. Degenen die agressie als primair zien sluiten feitelijk aan bij de mensvisie van de Grieken en Romeinen en goeddeels ook bij de joods-christelijke traditie en filosofen als Nietzsche. De tegenstelling is ten dele kunstmatig. Indien agressie het gevolg is van frustratie, betekent dit dat agressie biologisch gezien beschikbaar is en wakker geroepen kan worden. Zonder agressie kunnen we ook thema’s als separatie, autonomie, competitie, concurrentie etc. niet verklaren. De mogelijkheid om agressie en liefde te integreren is de kernopgave die mislukt bij een ernstig verstoorde hechtingsrelatie in de vroege kindertijd.
Bijblijven (2017) 33:261–278
267
Aanslagen op het zelf In de normale ontwikkeling heeft de secundair narcistische investering in het zelf dit zelf op een fantasmatische wijze op de intrapsychische kaart gezet. Het is in de kern een imaginaire formatie. Vervolgens komen de tegenslagen binnen, vergelijkbaar met belastingaanslagen bij een jonge onderneming twee jaar na een succesvolle start. Het incasseren van aanslagen op de zelfoverschatting en het in goede banen leiden van deze energie vergen veel krachtsinspanning en daarbij heeft het prille zelf van het kleine kind hulp nodig. De ouders zorgden mede door hun trotse uitstraling voor het opgeblazen zelfgevoel. Zij zijn belangrijk bij het afromen van het almachtgevoel, een proces dat het gevolg is van door de realiteit opgeroepen krenkingen. Het kind merkt, behalve dat de beentjes te kort zijn, dat allerlei andere lichamelijke taken nog niet voor hem zijn weggelegd: zijn lengte schiet te kort bij een poging een appel van het kastje te pakken, zijn woorden schieten tekort op een moment dat hevige gevoelens een zoektocht naar expressie aangaan. Elk dag gebeuren er dingen in zijn aanwezigheid die hij niet snapt. Het iets te ruw beetpakken van een sierlijke windvanger maakt dat deze op de grond valt. Andere kinderen pakken hem soms zijn knuffel af en hij ziet geen mogelijkheden die terug te krijgen. In relatie tot het kind is de ouder of verzorger een buffer om de krenkingen te helpen opvangen, de pijn te verzachten en behulpzaam te zijn bij het handiger beetpakken van het tere servies, met minder schade als gevolg. De verzorgers helpen het kind aan een vooruitzicht op de nabije toekomst, waarin hij zelf de appel van het kastje kan pakken. De uitdaging die de frustratie vervangt kan door de ouder meer of minder interessant worden gemaakt voor de kleine. Het leren streven naar vooruitgang, het werken aan verbetering en het opbouwen van een ideaal, net iets buiten het zelf, zijn de competenties die hier in de trainingsfase verkeren. ‘Nu lukt het nog niet, maar straks dan zul je eens zien, dan gaat dit goed en op deze wijze kun je dit proberen onder de knie te krijgen.’ Een tegenslag kan in het geval van een normaal ontwikkelend zelfgevoel leiden tot een gevoel van gekwetstheid. Bij aanwezigheid van een grootheidsfantasie spreken we van een krenking. Krenking leidt tot agressie, kwetsing produceert eerder verdriet, somberheid, neiging tot terugtrekken uit het contact en wellicht regressie naar de hechtingspatronen. Een krenking betekent dus dat de grootheidsfantasie wordt aangesproken, bij een kwetsing ontbreekt die fantasie. De kwetsing kan het zelfgevoel zelfs geheel onderuithalen, zoals de belastingaanslag bij veel jonge bedrijven het faillissement inluidt. De tegenvallende realiteit kan de kwetsing produceren, maar de bemiddeling via het gedrag van de ouders is cruciaal. Zij kunnen de kwetsing versterken, zoals de vader in het voorbeeld van de jongen die struikelt over de stoeptegel doet, indien hij zegt dat zijn zoontje een stommeling is die niet kan lopen. In dit geval trekt het kind zich terug op zichzelf, onthecht zich van de ouderfiguur en wordt geconfronteerd met zijn ingestorte zelfgevoel. Er blijft niet veel anders over dan dit te bedekken met een grootheidsfantasie in de trant van ‘met mij is niks mis, maar met die straat (en mijn papa) heel veel’. Deze reparatie is een noodverband, de pijn zit eronder verborgen. Het kind trekt zich niet alleen terug van de ouder maar ook van een nastrevenswaardig ideaal en raakt
268
Bijblijven (2017) 33:261–278
dus energie kwijt voor opbouw van het ego-ideaal dat net op de tekentafel lag. De ouder of verzorger zou dienst moeten doen als ideaalobject en de idealisering verdragen (niet overnemen) en deze weer richten op het kind zelf, door het te helpen beetje bij beetje vooruit te komen, zich te beheersen en controle te verwerven. Indien de relatie tot de ouder verstoord raakt, betekent dit een bommetje onder het project waarin de ontwikkeling van een ego-ideaal op adequate afstand van het zelf geagendeerd is. Het hier gecreëerde grandioze zelf bestaat uit een fusie tussen zelfgevoel en ideaal. Anders gezegd: de afstand tussen zelf en ego-ideaal is te klein, doordat de energie terugloopt naar het zelf en er dus regressie plaatsvindt. De ontwikkeling die vooruitgang brengt, de investering in een ego-ideaal, wordt deels ongedaan gemaakt, doordat de investering opnieuw in het zelf wordt gedaan. In termen van het voorbeeld van de belastingaanslagen: het net opgerichte frontoffice (progressie) moet worden uitgekleed om de belastinggelden bijeen te sprokkelen en de activiteiten trekken zich terug in het backoffice (regressie). Het ego-ideaal komt alleen structureel adequaat (voldoende stevig en op optimale afstand van het zelf) en realistisch tot stand wanneer er doelen worden aangereikt waarnaar het kind kan streven. Dit ego-ideaal absorbeert narcistische energie, een transformatieproces waarbij narcisme wordt onttrokken aan het zelf en gericht wordt op een in de toekomst te bereiken ideaal. De voorafgaande hechtingsrelaties hebben de mal gevormd, maar de energie moet uit de narcistische fase worden betrokken. Hiermee wordt het kind dus voorbereid op een productieve plaats en functie in de samenleving. Mensen die zichzelf ideaal voelen, hebben niets om naar te streven, en dragen ook weinig bij aan vooruitgang en productiviteit, het ontbeert hen aan capaciteit om te sublimeren.
Achterbankkinderen In de normale ontwikkeling komt het ego onbeschadigd tevoorschijn uit de hiervoor besproken twee fasen van het bouwproces. Dit is de meest voorkomende uitkomst, de gehechtheidsrelaties waren en zijn voldoende veilig van aard. Deze hebben tot goede fundamenten voor het intrapsychische bouwwerk geleid, maar het zelfgevoel kan allerhande verstoringen en rimpelingen laten zien. Bij enkele van die nuances spreken we over narcistische trekken of een narcistische stoornis. In het voorafgaande zijn bij wijze van voorproeverij de stoornissen al enigszins aan bod gekomen, maar nu is het tijd voor een uitgebreider uitstapje: hoe komen deze secundaire narcistische trekken en stoornissen tot stand en hoe belemmerend zijn ze? De intrapsychische architectuur van degene die een narcistische indruk op ons maakt kan diverse accenten hebben. Zoals we hebben gezien is voor het kleine kind een (tijdelijke) narcistische investering in het zelf net zo gewoon als eten en drinken. Psychische energie investeren in het zelf gedurende de vroege kindertijd bouwt dit zelf verder op. Het proces van opvoeden (optimaal frustreren) tijdens de narcistische fase luistert erg nauw. In het volwassen gedrag kan dit narcisme overheersen, zonder dat
Bijblijven (2017) 33:261–278
269
de persoon in kwestie zich dit echt bewust is. De laklaag wordt aangebracht, zonder dat het kind een bewustzijn van de eigen persoon heeft; dit bewustzijn komt pas later ten tijde van het autobiografische zelf. In de gevallen dat het narcisme overheerst, wanneer het kind bijvoorbeeld tijdens deze narcistische belevingen de gebruikelijke teleurstellingen, kwetsingen en krenkingen bespaard zijn gebleven en er dus te weinig frustratie ten tonele is verschenen. Deze in het secundaire narcisme gefixeerde volwassenen roepen bij anderen vaak positieve gevoelens op: ze doen een appel op ons eigen kind-zijn, onze kinderlijke onschuld en dat vertedert. We reageren vrijwel onmiddellijk complementair en ontlasten deze mensen. Met het wegblijven of sterk verminderd voorkomen van frustraties, wordt ook de stimulans voor het kind om de intrapsychische architectuur te verfijnen weggenomen. Anders dan de mensen die hiervoor werden beschreven, bij wie het primaire narcisme als reddingsvlot voor de psychologische balans dienst doet, zijn dit relatief onschuldige exemplaren van de soort. Het gaat om infantiele personen, wier relatieleven een kinderlijke kleur blijft houden. Deze mannen en vrouwen maken de indruk padvinders, verkenners en welpen te zijn gebleven. Ze leven blijvend in een sprookjeswereld en sluiten zich af van alles aspecten van de grote mensenwereld die hiermee strijdig zijn. Hierin spelen de ouders en opvoeders vanzelfsprekend een grote rol, zij kunnen dit alleen realiseren door de narcistische illusie in stand te houden. Dit zijn de trotse ouders: hun bewondering voor hun spruit kent geen grenzen, ze houden niet op om tegen het kind zelf en tegen anderen hun trots te ventileren. Hun kindje is helemaal ideaal, het is een sprookje van begin tot einde. Minstens zo belangrijk is het non-verbale gedrag: het kind krijgt steeds gespiegeld dat het perfect is, dat er niets meer nodig is, dat het niets meer hoeft en dat het zo goed is. Elke frustratie wordt weggegomd door de verwennende houding en daarmee elk perspectief op een doel in de toekomst waarnaar gestreefd kan worden. In het geval de narcistische investering in het zelf blijft overheersen en dus niet wordt afgeroomd, is het tevens denkbaar dat het kind het verlengstuk is van de eigen grootheid, almacht en arrogantie van de ouder of verzorger. Deze ouders ervaren zichzelf als het centrum van de wereld en andere mensen zijn figuranten. Anderen zijn een verlengstuk van deze beleving en worden niet herkend in een eigen identiteit en in een anders-zijn. Evengoed is het denkbaar dat de narcistisch gekrenkte ouder nu in elk geval een perfect kind heeft en via het kind alsnog de uitgestelde narcistische gratificaties binnenhaalt. Een thuiswedstrijd gevoed door uitgestelde revancheneigingen van de senior gespeeld door het jeugdteam. De kinderen die op deze wijze zijn gestempeld door het secundaire narcisme worden tegenwoordig wel achterbankkinderen genoemd. Ze zijn gewend dat alles wordt geregeld, ze worden overal heen gebracht, ze lijken zelf geen ruggengraat te hebben ontwikkeld, elke frustratie is te veel, aangezien oefening in frustratietolerantie in cruciale fases ontbrak. Ze beschikken niet over een regenjas, want ze kennen geen slecht weer. Zij verwachten altijd de zon en indien die wegblijft, geldt dat ook voor hen. Nu is het ingewikkelde dat het altijd weer gaat om een dimensie: je kunt dit in meer en minder mate bezitten en het wordt opvallend indien het allesoverheersend
270
Bijblijven (2017) 33:261–278
is. Indien het narcisme onbewerkt in stand blijft in de persoonlijkheid, betekent dit dat het nooit erg sterk is. Hoe sterker de narcistische beleving hoe conflictueuzer de aanpassing van de persoon aan de sociale realiteit verloopt.
Geen prestatiemotivatie De hiervoor beschreven secundair narcistische patronen leiden niet tot een krachtige prestatiemotivatie. Het lijken op in de primaire industrie geproduceerde halffabricaten, die een fase van bewerking door secundaire industrie hebben gemist en nu in een context verkeren waar ze niet passen. Het streven iets neer te zetten, de geneigdheid te presteren en verantwoordelijkheid te nemen, kan zelfs geheel afwezig zijn. De ondergrond van deze secundair narcistische patronen moet voldoende zijn aangebracht. Deze zorgt voor een oriëntatie op de ander en relatieve afwezigheid van agressie. Frustraties en teleurstellingen worden buiten het systeem gehouden, dus er komt ook daardoor weinig agressie binnen. De agressie die wel ontstaat wordt geprojecteerd op een andere stam een eind weg, waarmee geen uitwisseling wordt aangegaan. Reciprociteit is minimaal, want dit brengt teveel van een niet te verdragen buitenwereld binnen. Zolang de sociaal-culturele en maatschappelijke context eveneens een zeker evenwicht met zich meebrengen, kan deze toestand langdurig bestaan. Doorgaans zijn het verstoringen van buitenaf, door de zich ontwikkelende wereld erbuiten, die de stam de kop kosten. De vroegkinderlijke patronen bieden geen potentieel tot aanpassing of snelle ontwikkeling. In de loop van generaties kunnen de opvoedingspatronen worden gewijzigd. Hoe doen deze mensen het op de drie polariteiten4 die we in menselijk gedrag kunnen onderscheiden: actief-passief, plezier-pijn, zelf-ander? In gezond gedrag kunnen mensen wisselende posities innemen op deze dimensies en bijvoorbeeld genieten van activiteit en van passiviteit en deze met elkaar in afwisseling brengen. Een fixatie op actief-zijn kan tot allerlei klachten (zoals burn-out) aanleiding geven. Het is duidelijk dat wat betreft de dimensie zelf-ander de hiervoor beschreven mensen vastzitten aan de zelf-kant. Er is een onvermogen op de ander georiënteerd te zijn. Deze mensen kunnen imponeren door in gezelschap plompverloren iets te zeggen of te doen, waarvan meteen opvalt dat het alleen kan ontspruiten aan een onschuldige kindergeest. Tijdens een serieus gesprek, bijvoorbeeld over iemands moeilijkheden, kunnen zij ineens opstaan en voorstellen om naar de kermis in een dorp verderop te gaan. Indien ze kritiek van anderen krijgen, als die anderen de moeite voor het leveren van kritiek al nemen, kan dit alleen maar aan die ander liggen. De eigen persoon is onschendbaar, daarover bestaat geen twijfel. De opbouw van een ego-ideaal is niet ter hand genomen. De optimale frustraties, die nodig zijn om deze positie in de intrapsychische architectuur te ontwikkelen, ontbraken. Deze mensen voelen niet de noodzaak zichzelf te verbeteren, te ontwikkelen, te streven naar een idealere persoon, naar een uitbreiding van de identiteit. Ze worden in 4 Theodore Millon beschrijft in zijn werken deze dimensies. Zie hiervoor bijvoorbeeld Disorders of personality DSM-IV and beyond. New York: John Wiley & Sons Inc; 2011.
Bijblijven (2017) 33:261–278
271
de volwassen wereld al snel niet meer serieus genomen en hebben weinig invloed op deze wereld, die hen in feite ook vreemd is. Het worden geen mensen die hoogstaande bijdragen leveren aan cultuur, wetenschap of politiek. De dominantie van het kinderlijke egocentrisme is allesoverheersend. Ze moeten blijven schuilen en ze verdringen dit, ze hebben geen inzicht in de beperktheid van hun bestaan. Dit narcistische evenwicht kan alleen ten koste van veel gezond, productief en actief gedrag blijven bestaan. Een uitzondering hierop wordt gevormd door sommige hoogintelligente kunstenaars, die mede door de combinatie van cognitieve intelligentie en creativiteit deze leefwijze kunnen voortzetten en toch bijdragen aan cultuur en samenleving. Indien mensen met secundair narcistische trekken meer openstaan voor ervaringen met de realiteit, ontstaan er differentiaties in het zelfgevoel en leidt reflectie over deze narcistische trekken ertoe dat ze worden gemaskeerd en onderdrukt. Dit proces kost wel energie en dit gaat af van de energie die ze productief kunnen gebruiken. Is er verandering mogelijk in dit secundaire narcistische patroon? Aangezien de narcistische zelfbeleving niet de ondergrond is, niet samenvalt met de basis van de persoonlijkheid, kan hieraan productief worden gewerkt. Een werkwijze is de persoon bewustmaken van diens narcistische belevingswereld. In deze werkwijze worden zelfbewustzijn en reflectie over de narcistische trekken gestimuleerd. Hiermee worden de egofuncties gemotiveerd en geactiveerd om gedetailleerd te bestuderen hoe dit zelfgevoel werkt en wat dit betekent voor het gedrag in allerlei concrete situaties. Uiteindelijk stimuleert deze feedback correctie van de gedragingen die rechtstreeks volgen uit het narcistische zelfgevoel. Hiervoor werd de psychotherapie erbij betrokken, maar de gebruikelijke levenservaringen, voornamelijk interacties met andere mensen, kunnen vergelijkbare effecten produceren. Psychotherapie komt pas in aanmerking zodra er lijdensdruk ontstaat en die is meestal het gevolg van symptomen als angst en depressie. De veranderingen die via deze processen ontstaan zijn niet structureel van aard. Het maximaal haalbare in deze benadering is een verstevigd bewustzijn van de beperkingen en inspanningen door het ego om zich iets anders op te stellen. De bekende terugval in oud gedrag zien we hier vaak.
Grootheidsfantasieën Linksom of rechtsom, het blijft een ontwikkelingstaak voor het kind en voor de ouders om het in narcistische beleving ondergedompelde zelf tot realiteit te brengen. De zonsverduistering is van voorbijgaande aard. Het is de bedoeling dat er een ego-ideaal ontstaat, dat een gidsfunctie krijgt voor de persoon. Voor het geweten, de regels en verboden die we onszelf opleggen, is de mal al gemaakt gedurende de opbouw van de hechtingspatronen. Door middel van identificatie en imitatieprocessen krijgt dit superego nu verder vorm in de persoonlijkheidsontwikkeling die volgt op de karaktervorming. Voorts kan het zelf niet alleen tot navelstaren zijn veroordeeld, maar moet het zich op de ander en de realiteit kunnen richten. Energie vrijmaken voor aandacht voor de ander gaat af van de energie geïnvesteerd
272
Bijblijven (2017) 33:261–278
in het zelf. Het zelf laat de energie niet zomaar gaan, net zomin als de magneet het ijzervijzel. Zoals de mens niet het centrum vormt van het heelal, is het kind niet het centrum van zijn wereld. Dat is wennen en dat gaat met frustratie gepaard. Maar zoals we intussen weten leidt frustratie tot groei en vooruitgang. De wereld gedraagt zich niet als een spiegel en de kwetsingen van het zelfgevoel liggen weldra op de loer. Indien deze kwetsingen te hard aankomen, onderneemt het kind reparatiepogingen. De reparatie van het gekwetste zelfgevoel met behulp van de grootheidsfantasie trekt het ego-ideaal dichter naar het zelf toe. Heinz Kohut noemde dit het grandioze zelf.5 De persoon met het grandioze zelf denkt uniek te zijn, begiftigd met speciale talenten en capaciteiten en gelooft recht te hebben op een speciale behandeling. Hij is alleen op zijn plaats tussen speciale, hooggeplaatste personen, hij denkt hier thuis te horen (ook zonder de benodigde prestaties) en deze mensen begrijpen hem. Deze fantasie vormt de brug op het punt van de kortste afstand tussen zelfbeleving en ideaal. Naarmate de kwetsingen pijnlijker zijn, nemen de grootheidsfantasieën in sterkte toe en daarmee ook het gedragsprobleem van de persoon in kwestie. Elke inbreuk van de realiteit op de grootheidsfantasie roept nu niet de kwetsing van het zelf maar de krenking van de grootheidsfantasie wakker. De realiteit moet dus meebuigen met de fantasie over het zelf. Dit betekent dat de persoon met deze fantasieën de realiteit meestal onbewust naar zijn hand probeert te zetten. De kwetsingen van het zelf waren bewuste belevingen voor het kind, maar ze worden niet vastgehouden in het geheugen. De krenkingen van de grootheidsfantasieën onttrekken zich grotendeels aan het bewustzijn. De persoon die we hier op het oog hebben probeert zichzelf onbewust (maar wel voor het bewustzijn toegankelijk te maken) in een positie te plaatsen die bij anderen bewondering afdwingt. Op het netvlies van de oppervlakkige observator maken de penseelstreken een zelfstandige, sterke en autonome figuur zichtbaar. Een succesvol iemand aan wie een karwei kan worden uitbesteed. De persoon met dit type narcistische trekken maakt van zijn kwetsbaarheid zijn beroep: een beroep waarbij hij voortdurend in de belangstelling staat, waarin naar hem wordt geluisterd, waarin hij kan schitteren. Deze mensen hebben steeds iets exhibitionistisch, ze willen zich tonen en genieten van de bewondering in de ogen van het publiek. Denk hierbij aan een hele range van leraar naar popmuzikant tot politicus. Dit type gekrenktheid bereidt mensen voor op een zichtbare positie in de samenleving en cultuur, iets wat in deze tijd door velen wordt nagestreefd en wat de samenleving ook vraagt. De zelfstandigheid en onafhankelijkheid van deze types zijn schijn; ze hebben de vrijwel continue bewondering van anderen nodig om niet ten prooi te vallen aan somberheid, gekrenktheid en leegte. Indien zij hun kwetsbaarheid, onbewust, sterk uitbuiten (dit geldt lang niet voor iedereen met deze trekken), kunnen ze gemakkelijker uit de bocht schieten. Dit is vergelijkbaar met de motorracer die scherpe bochten rijdt gemotiveerd door angst om te vallen, de fixatie op bochten is te sterk en uiteindelijk vraagt hij te veel van zichzelf. Afwezigheid van 5 Kohut heeft deze inzichten voor het eerst ontwikkeld en onder meer opgeschreven in de bundel The Analysis of the Self. New York: International Universities Press, 1971.
Bijblijven (2017) 33:261–278
273
een bewonderende ander en van een nieuwe uitdaging om zichzelf te laten zien, roept verveling, leegte en somberheid op. Die spiegelende ander is noodzakelijk als een zelfobject6. De afhankelijkheid van een spiegelende omgeving sluit aan bij en stimuleert de extraverte en impulsieve houding. Vaak lukt het de persoon de opkomende agressie om te zetten in activiteit. Deze activiteit wordt ingezet met als doel de realisering van de fantasieën als zelfbevestiging. Deze mensen kunnen dus zeer actief en productief zijn, feitelijk steeds op weg om de grandiositeit te voelen en de gekrenktheid af te weren. Wanneer dit narcistisch patroon gepaard gaat met een goede intelligentie, zowel in cognitief als emotioneel opzicht, en met een dosis creativiteit en andere talenten, kunnen we veel van deze mensen verwachten. Cruciaal in de intrapsychische architectuur van de mensen met grootheidsfantasieën is het onderliggende hechtingspatroon. Indien dit van goede kwaliteit is, zonder egostructuurproblemen, kunnen deze mensen tot grote prestaties komen. De grootheidsfantasie is het lontje in het kruitvat, de explosie zorgt voor de energie en de hechtingspatronen leveren het doorzettingsvermogen. Indien de hechtingspatronen zwak zijn, geniet de persoon doorgaans alleen van zijn fantasie en komt niet tot omzetting ervan in de realiteit. De hechtingsachtergrond is vergelijkbaar met het magazijn, onmisbaar voor de bevoorrading van de baliemedewerkers. Gevaren liggen er meer dan voldoende op de loer, zoals we elke dag in de kranten kunnen lezen over de lotgevallen van afgetreden en veroordeelde directeuren, CEO’s, leden van de raad van commissarissen, politici en mensen uit de rechtelijke macht. Wanneer zij niet tegen kritiek kunnen en critici toenemend verruilen voor jaknikkers en bewonderaars, vallen ze ten prooi aan hun eigen fantasieën, waarin ze almachtig zijn, onkwetsbaar en onoverwinnelijk. Wat geldt voor iedereen is op hen niet meer van toepassing. Ze hebben zich boven de mensen opgesteld, ze geloven niet meer in God, ze zijn God. Helaas ook voor hen, net als voor het jongetje met de te korte beentjes, is de realiteit echter weerbarstig. Intussen is de schade (vaak tevens in financieel opzicht) die zij hebben aangericht als gevolg van de narcistische trekken enorm. In het kader van de selectie en carrièreplanning is de tolerantie voor kritiek een praktisch criterium voor de houdbaarheid van dit type manager, leraar, of politicus. Zolang deze personen kritiek kunnen ontvangen, liefst ook nastreven en er hun voordeel mee doen, blijven ze meestal productief. Degenen die neigen naar het tegendeel en de criticasters uit hun wereldbeeld bannen, zitten op een glijbaan naar beneden, hoewel ze denken dat ze in de lift omhoog zitten. Probleem is ook dat deze mensen in een positie zitten van waaruit ze hun critici kunnen ontslaan en ook van echtgeno(o)t(e) wisselen, indien deze hen blijven wijzen op het feit dat, hoewel het allemaal fantastisch is wat ze presteren, ze vergeten zijn de vuilniszakken aan te straat te zetten en dat dit nu al de derde week op rij misgaat. In een gezonde relatie houdt de partner mensen met dit type narcistische trekken op de rails.
6 Zelfobject in termen van Heinz Kohut is iemand die een symbiotische functie vervult ten dienste van de autonome zelfhandhaving. Zie hiervoor: Derksen J. Zijn we wel narcistisch genoeg? Nijmegen: PEN tests Publisher; 2007.
274
Bijblijven (2017) 33:261–278
Deze mensen combineren hun grootheidsfantasieën met een verlegen opstelling, zij kijken de kat de boom, trekken zich terug en poneren zich juist niet. Zij hebben bedekte grootheidsfantasieën. Bij deze kinderen is de volgende ontwikkeling denkbaar. De krenkingen van hun grandiositeit komen zo hard aan dat elke narcistische investering uit het zelf wegsijpelt. Er blijft te weinig over om het zelf te stutten, de krenkingen veranderen in kwetsingen. De grootheidsfantasieën die resteren, verwijzen niet meer naar een stevig zelfgevoel, zoals nog gold voor de extraverte types die hiervoor werden beschreven, en worden daarom bedekt. Deze fantasieën beïnvloeden wel de beleving van de persoon maar niet het gedrag. De fantasieën zijn herinneringen aan hetgeen verloren is gegaan. In het gedrag valt vooral de invloed van de hechtingsrelaties op. Bij deze hechtingsrelaties kunnen we een te responsieve en te sensitieve verzorger veronderstellen. Er was geen sprake van ‘good-enough mothering’ maar van ‘too good mothering’. Optimale frustratie heeft hier plaatsgemaakt voor te weinig frustratie. De gevoeligheden van deze mensen zouden hiermee kunnen samenhangen. De psychotherapeutische beïnvloeding is hier anders dan bij openlijk narcistische trekken. In deze gevallen begint het met het tot stand brengen van een bewustzijn van deze fantasieën, aangezien ze onbewust bestaan. Nadat de persoon zich deze fantasieën heeft toegeëigend, ontstaat er een beleving die ontbrak op de cruciale momenten in de kindertijd. Hier is hulp noodzakelijk bij het opvangen van de krenkingen en kwetsingen, een hulp die tijdens de opvoeding op momenten van frustratie ontbrak of niet als effectief werd ervaren. Met deze hulp worden de kwetsingen en krenkingen opgevangen en wordt geholpen de gevoelens te verdragen die toen niet vrijkwamen en werden bedekt met grootheidsfantasieën. Hierna ontstaat de mogelijkheid het zelfgevoel te herstructureren versus meer te gaan leunen op de onderliggende input aangebracht vanuit de hechting. Deze hulp betekent dat er een corrigerende ervaring wordt gerealiseerd in de hulpverleningsrelatie. De andere uitkomst, te grote afstand tussen zelfgevoel en ideaal, leidt tot idealisering van anderen en tot de noodzaak een ideaalobject te hebben. De fantasieën hebben hier betrekking op de ander en kleven niet aan het zelf. De kwetsingen doen het kind hier de hoop opgeven, wat het wenst lijkt onbereikbaar. Een verminderde investering van narcistische energie in het zelf, en dit is speciaal voor meisjes een risico, predisponeert tot deze afloop. Voor deze mensen voelt de afstand tot het ideaal als niet-overbrugbaar, de kloof is te groot en de energie om deze te dichten is niet voldoende voorradig. De prestatiemotivatie van een persoon met het grandioze zelf wordt hier ingeruild voor een pessimistisch vooruitzicht op de eigen prestaties en het eigen kunnen. Het is als een boer die, kijkend naar het land waar de oogst had moeten verschijnen, vaststelt dat deze is mislukt en dat hem armoede wacht. In dit opzicht komen de onderliggende gehechtheidsrelaties weer op de voorgrond en een van deze personen met wie die relatie bestaat, wordt tot ideaalobject gemaakt. Het streven van deze personen is er op gericht het zelfgevoel in balans te brengen door een ideaalobject voor zich te winnen. Dit ideaalobject functioneert dan eveneens als een zelfobject, zoals hiervoor bij de spiegelende ander werd beschreven. Op volwassen leeftijd trachten deze mensen een intieme relatie aan te gaan met een partner die zij, in elk geval in het begin van de relatie, als ideaal beleven.
Bijblijven (2017) 33:261–278
275
Hiermee wordt de afstand tussen ego-ideaal en zelf schijnbaar gerepareerd. Ook hier komen ervaringen in de realiteit tussenbeide en valt de partner vroeg of laat tegen en komen de minderwaardigheidsgevoelens, als zelfverwijten op de partner gericht, tot uitdrukking. De relatieproblemen kunnen dan gezien worden als een spiegel van de intrapsychische problemen. Het komt voor dat het strenge geweten de persoon met deze inferioriteitsgevoelens aanzet tot perfectionisme en een neiging op het niveau van het gedrag alles zo perfect mogelijk te moeten regelen. Dit streven naar perfectionisme is geen autonome persoonlijke maatstaf die het eigen gedrag stuurt, maar een afweer van het gekwetste zelfgevoel en dit kan een hele tijd standhouden en het gedrag van de persoon leiden. Het accent komt op de buitenkant te liggen en daarmee is het verschoven, weg van de kwetsbare binnenkant. Dit perfectionisme kan zich op van alles en nog wat richten: het huis is op en top, het werk moet perfect, met de kinderen gaat alles voortreffelijk. Deze spanningsboog is fragiel en breekt vaak, met als gevolg dat er psychische klachten ontstaan. Dit kunnen zowel angst-, dwangals stemmingsklachten zijn. Soms begint het met een paniekstoornis en leidt de behandeling tot de ontdekking van het gekwetste zelfgevoel en onderliggende depressieve gevoelens, die soms in de vorm van een stemmingsstoornis bestaan. Ten grondslag liggend aan de stemmingsstoornis treffen we weggedrukte agressie aan, gericht op de ouder die bijdroeg aan het oprichten van het strenge geweten. De vroegkinderlijke identificatie met die ouder overdekt de agressieve gevoelens. In de kern is dit ook een narcistische stoornis, aangezien het zelfgevoel verstoord is.
Een koninkrijk op aarde? Nader beschouwd is het zelfgevoel een illusie, de illusie van een koninkrijk op aarde, van almacht en omnipotentie, het zelf is een fantasie. In deze omnipotente beleving worden enkele grondslagen van ons mens-zijn verdrongen. Dit zijn de volgende: de geslachtelijkheid, we zijn maar van een geslacht; sterfelijkheid, we gaan allemaal dood en dit is al miljoenen jaren het geval (de tijdsdimensie); het generatieverschil, we zijn van een andere generatie dan onze ouders.7 Na het navelstaren in de narcistische fase en de moeizame en pijnlijke overgang naar vormgeving en op afstand plaatsen van het ego-ideaal, wordt de relatie tot de buitenwereld en daarmee vooral de perceptie van andere mensen van alle mystiek ontdaan. De fantasieën slaan in stukken zoals het glasservies op de granieten keukenvloer. Moeder, vader, de verzorger ze hebben allemaal ook nog een eigen leven en ze kennen stemmingen en ze hebben hun buien. Ze zijn er niet alleen 7
In de klassieke psychoanalytische theorie werd dit wel het oedipuscomplex genoemd. De kern ervan bestaat eruit dat er in plaats van een duale symbiotische relatie een triade ontstaat. Het kind krijgt in de gaten dat moeder en vader er ook voor elkaar zijn en een eigen leven hebben en moet hiermee leren omgaan. Freud zelf beschreef dit tamelijk complex in zijn theoretische tekst ‘Dass Ich und das Es’ uit 1923. De gevoelsstromingen die hij hier allemaal op de kaart zet, steken schril af bij wat er in meer populaire literatuur over het oedipuscomplex bekend is geworden.
276
Bijblijven (2017) 33:261–278
voor het kind en het kind redt zich nog niet zelf. Het doet er goed aan hiermee rekening te gaan houden en zoveel mogelijk te leren van de voorbeelden in de omgeving en vanzelfsprekend de meeste tijd gewoon aan het spel besteden, waarin alle fantasieën weer terugkomen, ten dele worden bevredigd en hun plaats krijgen. Ook al zou de motoriek perfect zijn en blijven alle andere krenkingen en/of kwetsingen verborgen, dan nog moet het bewustzijn zich in de normale ontwikkeling deze basale feiten toe-eigenen. Vroeg of later in de levensloop dringen deze grondslagen van ons bestaan zich aan ons op, bij veel mensen overigens niet bewust in de zin van dat ze begrijpen welke betekenissen hiermee gepaard gaan. Een indirecte expressie van deze basisgegevens kan in een depressief toestandsbeeld worden uitgedrukt. Frustratie ligt ten grondslag aan de fundamenten van onze psychologische existentie. Optimale frustratie bemiddeld door responsieve opvoeders is het beste recept voor een evenwichtige intrapsychische architectuur. Ook in latere fases zal frustratie leiden tot aanpassingsreacties en psychologische groei. De capaciteit om te groeien kan vergeleken worden met de herdruk van een boek dat steeds leunt op de mogelijkheden die de eerste druk bood. De herdruk wordt noodzakelijk, omdat de oude druk beetje bij beetje uiteen begint te vallen, wat frustrerend is onder het lezen. Ook al helpen de ouders niet mee, de werkelijkheid dringt toch door en dingt af op dit narcisme. Nogmaals, ons zelfgevoel is illusoir, het blijft kenmerken houden van het narcistische kind dat eraan ten grondslag lag. Dit gaat nooit helemaal over. Het paradoxale is dat we deze illusie broodnodig hebben om adequaat aangepast te zijn aan onze westerse sociaal-culturele context. Ons zelfgevoel spiegelt ons een samenhangend geheel voor, een eenheid in verscheidenheid. Behalve deze zelfpresentatie hebben we parallel hieraan een objectrepresentatie, geworteld in de hechtingsrelaties, die ons doet geloven dat belangrijke anderen consistent en samenhangend gedrag vertonen, waarop we kunnen rekenen. Volgens Erik Erikson8 is er binnen het functioneren van het ego een proces werkzaam, door hem egoproces genoemd, dat ervoor zorgt en erop toeziet dat we ons en de ander als een eenheid beleven. Als gevolg van dit mechanisme brengen we duurzaamheid en consistentie aan in ons eigen gedrag en in dat van belangrijke anderen met wie we van doen hebben. Dit egoproces leidt ertoe dat we anderen als relatief stabiel en consistent beleven. Het effect van dit egoproces is angstreductie. Dit mechanisme werkt niet adequaat of niet bij mensen die in bouwfase één en bouwfase twee een structuurfout hebben opgelopen in de egofuncties en op een psychotisch, respectievelijk borderlineniveau van persoonlijkheidsorganisatie functioneren. Zij profiteren niet van dit rustgevende mechanisme. Het zelf is imaginair. Onze beleving spiegelt ons een sprookjesachtig zelf voor en we geloven dikwijls met de realiteit van doen te hebben. Dit geloof verzacht de ruwe feiten. We geloven in onze fantasieën over onszelf en dat geeft rust, het sust ons zelfs in slaap. Wellicht lijkt deze slaap in de verte op de rust die 8
Erikson beschrijft dit onder meer in zijn boek Identiteit jeugd en crisis, uitgegeven als aula-boek 454, Utrecht: Het Spectrum, 1971.
Bijblijven (2017) 33:261–278
277
de baarmoederlijke condities vroeger eveneens boden. Het feitelijke gedrag is vanuit de grot waarin we ons bevinden niet echt op de agenda van ons bewustzijn aanwezig. Wellicht zijn dit gedrag en de persoonlijkheid die hierbij hoort veel minder stabiel en veel minder rationeel dan we fantaseren.9 Deze klassieke visie van Erikson keerde de afgelopen decennia in een ander jasje terug, genaamd persoonlijke narratieve. Mensen construeren een verhaal over zichzelf om betekenis en identiteit te ontwikkelen in de complexe moderne wereld. In de narratieve persoonlijkheidspsychologie wordt betoogd dat mensen hun levenswandel doorlopend vormgeven in een vervolgverhaal, waarin ze de hoofdpersoon zijn. In dit verhaal reconstrueren ze hun persoonlijke verleden en ze maken zich een (fantasie)voorstelling van hun toekomst. Het geheel is samenhangend voor mensen die geen structuurfouten hebben opgelopen in bouwfase één en twee en dus voor mensen die behoorlijk veilig zijn gehecht. Dit levensverhaal helpt hun gedrag vormgeven, stabiliseert de identiteit en draagt bij aan de integratie van de persoon in het sociale leven. Allerlei typen levenservaringen noodzaken tot uitbreiding of aanpassing van het narratief. Psychologische groei wordt gekenmerkt door dit proces van uitbreiding en wijziging. Gedurende de levensloop zijn op cruciale momenten tijdens de puberteit en adolescentie, de middelbare leeftijd (midlife crisis) en het ouder worden in elk geval episodes die wijzigingen van het narratief oproepen. Daarnaast maken mensen dingen mee, zoals het aangaan van een intieme relatie, het krijgen van kinderen, het veranderen van werk of beroep, het verliezen van vrienden of familieleden, die leiden tot aanpassing of uitbreiding van het narratief. In dit vervolgverhaal komen cultuur en persoonlijkheid elkaar tegen. Cultuur zorgt voor de inhoud, de persoonlijkheid voor de interne structuur, het patroon. Eerder werd het westerse individu te hulp geschoten door de grote (religieuze) wereldbeschouwingen: joods-christelijk, islamitisch, sociaaldemocratisch en communistisch. In een verzuilde samenleving, zoals Nederland werd na de Tweede Wereldoorlog, hielpen de zuilen bij het vormgeven van identiteit en het richting geven aan het individuele gedrag. Het wegvallen en in onbruik raken van deze ideologieën stimuleert de narratieve optiek, die meer geïndividualiseerd bestaat en dus goed past bij de toegenomen individualisering. Het persoonlijk narratief kan in crisis geraken door levenservaringen, al dan niet traumatisch van aard, die strijdig zijn met het beeld van de toekomst. Deze crisis heeft kenmerken van een identiteitscrisis, want het narratief is onbruikbaar geworden. Dit type crisis kan ook het gevolg zijn van een plotselinge noodzaak tot reconstructie van het verleden te komen. Bijvoorbeeld, het onverwacht opbreken van een intieme relatie kan het narratief over de geschiedenis en de status quo van deze relatie overhoop halen. Een psychotherapeutische begeleiding betekent in dit opzicht, dat de psychotherapeut samen met de patiënt komt tot een nieuw, beter passend narratief. Vanuit psychodynamisch gezichtspunt beschouwen we een narratief vanuit het oogpunt van afweer. Afweer dient ter bescherming en voor angstreductie. Het narratief 9 In dit verband kunnen we denken aan de sterk in opmars zijnde chaostheorie die wellicht in dit bereik ook een bijdrage kan bieden.
278
Bijblijven (2017) 33:261–278
passend bij de narcistische trekken is heroïsch van aard en dat brengt bescherming voor de negatieve gevoelens van eigenwaarde. De grootheidsfantasieën komen er niet letterlijk in voor, die liggen dieper en afgeschermd voor het bewustzijn. Het is echter een heldenepos, zodanig geschreven dat het in evenwicht is met de fantasieën, tot stand komt met de energie die hiermee gepaard gaat, maar zodanig aangepast dat er in het bewustzijn minimale spanning met de realiteit ontstaat. Vanuit het afweerperspectief is er een dieper liggend narratief denkbaar, waarin de persoonlijke kwetsbaarheden gestalte krijgen. Integratie van beide narratieven is een opgave die tijdens de levensloop gestalte zou kunnen krijgen en de adaptatie aan de sociale omstandigheden en de eigen levensloop dient. Prof. dr. J.J.L. Derksen hoogleraar klinische psychologie werkzaam aan de Rabo Universiteit Nijmegen, de Vrije Universiteit Brussel en in een eigen praktijk.