HET PROJECT LVG+
DE ONTWIKKELING VAN EEN ONDERWIJSVOORZIENING VOOR LEERLINGEN MET EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING EN ERNSTIGE GEDRAGSPROBLEMEN | -!2)!.¬+)%,%-! ¬*!.¬")*342! ¬¬ ")%.%+%¬.)%.(5)3¬%.¬0)%4¬"5,4(5)3
S
inds de invoering van de Wet op de expertisecentra in 2002 is het speciaal onderwijs verdeeld in clusters die ieder verantwoordelijk zijn voor een bepaalde doelgroep. Zo draagt het cluster 3-onderwijs zorg voor kinderen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking en voor kinderen die langdurig ziek zijn, en het clusTER ONDERWIJS VOOR KINDEREN MET GEDRAGS ENOF PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK $E WERKELIJKHEID BLIJKT echter weerbarstiger dan de wetgeving had voorzien: er is namelijk een groep leerlingen die zowel in aanmerking komt voor het cluster 3- als voor het CLUSTER ONDERWIJS (ET ZIJN DE LEERLINGEN DIE EEN lichte verstandelijke beperking hebben én ernstige gedragsproblemen vertonen, in het speciaal onderwijs dikwijls aangeduid als de LVG+-groep. LVG+-leerlingen zijn noch in het cluster 3- noch IN CLUSTER ONDERWIJS GOED OP HUN PLEK #LUSTER 3-scholen zijn niet ingericht op de aanpak van gedragsproblematiek en hebben daarom onvoldoende mogelijkheden in huis om het probleemgedrag van deze leerlingen te sturen en te reguleren.
126 +).$¬%.¬ !$/,%3#%.4¬ 02!+4)*+¬¬
samenvatting "INNEN¬DE¬HUIDIGE¬SPECIAAL¬ONDERWIJSSYSTEMATIEK¬KOMEN¬LEERLINGEN¬MET¬EEN¬LICHTE¬VERSTANDELIJKE¬BEPERKING¬EN¬ERNSTIGE¬ GEDRAGSPROBLEMEN¬IN¬AANMERKING¬VOOR¬ZOWEL¬CLUSTER¬¬ALS¬¬"EIDE¬CLUSTERS¬ZIJN¬ECHTER¬ONVOLDOENDE¬TOEGESNEDEN¬OP¬DEZE¬SPECIlEKE¬PROBLEMATIEK¬$AAROM¬HEBBEN¬DE¬2EGIONALE¬%XPERTISECENTRA¬.OORDOOST¬.EDERLAND¬CLUSTER¬¬2%# ¬EN¬.OORD¬.EDERLAND¬CLUSTER¬¬2%.. ¬BESLOTEN¬ EEN¬GEZAMENLIJK¬ONDERWIJSZORGAANBOD¬TE¬REALISEREN¬)N¬¬STARTTE¬HET¬PROJECT¬,6'¬OP¬VIER¬CLUSTER¬ ONDERWIJSLOCATIES¬WERDEN¬ZOGENOEMDE¬ ,6' GROEPEN¬GEVORMD ¬GROEPEN¬LEERLINGEN¬MET¬EEN¬LICHTE¬VERSTANDELIJKE¬BEPERKING¬EN¬GEDRAGSPROBLEMEN¬)N¬DIT¬ARTIKEL¬WORDEN¬ERVARINGEN¬MET¬ DIT¬,6' PROJECT¬BESCHREVEN
De foto bij dit artikel is illustratief. De afgebeelde persoon is niet dezelfde als die in het artikel. Foto Aleid Denier van der Gon
trefwoorden¬ DOELGROEP¬,6' METHODIEKONTWIKKELING SAMENWERKING¬CLUSTER¬¬EN¬CLUSTER¬ SPECIAAL¬ONDERWIJS
over de auteurs $RS¬-ARIAN¬+IELEMA ¬ADVISEUR¬#%$).¬%DUCATIEVE¬$IENSTVERLENING¬TE¬$RACHTEN ¬ $R¬*AN¬"IJSTRA ¬ONDERZOEKSCOÚRDINATOR¬2EGIONAAL¬%XPERTISECENTRUM¬.OORD¬.EDERLAND¬CLUSTER¬¬EN¬ LECTOR¬(ANZEHOGESCHOOL¬'RONINGEN ¬DRS¬"IENEKE¬.IENHUIS ¬GEDRAGSDESKUNDIGE¬2EGIONAAL¬%XPERTISECENTRUM¬.OORD¬.EDERLAND¬CLUSTER¬¬EN¬0IET¬"ULTHUIS ¬PROJECTMANAGER¬2EGIONAAL¬%XPERTISECENTRUM¬ .OORDOOST¬.EDERLAND¬CLUSTER¬¬% MAIL¬JBIJSTRA RENNNL
127 .2¬ 3%0 ¬¬
Box 1: LVG+-doelgroep: Ramon en Gijs-Jan Ramon is vijftien jaar en zit sinds december 2008 in de LVG+-groep. Hij heeft een ontwikkelingsachterstand (verbaal IQ van 58 en performaal IQ van 82), en is geboren met een ernstige, levensbedreigende aangeboren hartafwijking, waardoor hij de eerste zestien maanden van zijn leven in het ziekenhuis gelegen heeft en zware hartoperaties moest doorstaan. Er is een complex, problematisch gezinsverleden. Ramon woont net als de drie andere kinderen uit het gezin niet meer thuis. Hij bezoekt zijn ouders wel regelmatig. In de periode dat Ramon thuis woonde, is er veelvuldig verhuisd en dus ook vaak van school gewisseld. Er is hechtingsproblematiek vastgesteld en ADHD; voor de ADHD krijgt Ramon medicijnen. Dat helpt niet erg. Ramon vertoont extreem druk en agressief gedrag. Gijs-Jan is veertien jaar en zit sinds augustus 2010 in de LVG+-groep. Hij is geboren met een verstandelijke beperking, net zoals zijn jongere zusje en oudere broer. Ook zijn ouders hebben een (lichte) verstandelijke beperking. Het gezin heeft vanwege financiële problemen ongeveer zes jaar ingewoond bij opa en oma, die zich ook met de opvoeding hebben bemoeid. Daardoor was het niet zo duidelijk wie nu de baas was in het gezin. Inmiddels staat het gezin onder toezicht. Gijs-Jan reageert primair op zijn omgeving. Hij is overactief, brutaal, toont ongeremd gedrag en laat zich moeilijk corrigeren. Gijs-Jan heeft boze buien en uit zich vaak somber. Hij laat oppositioneel-opstandig gedrag zien, wat deels een reactie kan zijn op een ontoereikend opvoedingsklimaat. Beide leerlingen hebben een duidelijke en gestructureerde omgeving nodig, zowel thuis als op school. Het opbouwen van een vertrouwensband in de schoolsituatie vraagt de nodige aandacht en tijd. Als deze band er niet is, gaan de leerlingen volledig hun eigen gang en verzetten ze zich tegen iedereen, waarbij ze beiden zeer explosief gedrag laten zien. Beide leerlingen functioneren op het niveau eind groep 3 / begin groep 4 van het basisonderwijs. Als de jongens op een hoger niveau worden aangesproken, leidt dit bij hen tot faalangst, frustratie en weerstand. Ondanks hun cognitieve mogelijkheden is er nauwelijks didactische groei. Er is veel begeleiding nodig binnen een zeer gestructureerde en overzichtelijke omgeving.
128 +).$¬%.¬ !$/,%3#%.4¬ 02!+4)*+¬¬
#LUSTER SCHOLEN BESCHIKKEN NIET OVER EEN PASSEND onderwijszorgaanbod voor leerlingen met een laag intelligentieniveau. Voor de scholen is dit een onwenselijke situatie, maar uiteraard is het dat ook voor de leerlingen zelf: aan hun onderwijszorgbehoefte wordt immers geen recht gedaan. Wanneer deze leerlingen OP EEN CLUSTER SCHOOL ZITTEN LEERT DE PRAKTIJK DAT ZIJ niet alleen het niveau niet aankunnen, maar ook dat het probleemgedrag verder wordt versterkt. Dit komt doordat zij de op de gedragsproblematiek gerichte aanpak niet goed begrijpen. Zitten ze op een cluster 3-school, dan komen ze niet toe aan leren, omdat de gedragsproblematiek hen in de weg zit. Bovendien blijkt uit ervaringen van scholen dat deze leerlingen een negatieve invloed uitoefenen op de ‘echte’ cluster 3-leerlingen. Kortom, zowel het cluster 3- als het cluster ONDERWIJS ERVAART HANDELINGSVERLEGENHEID MET DEZE doelgroep. Een oplossing is dan ook zeer noodzakelijk, want in de praktijk is inmiddels gebleken dat deze groep een risicogroep is voor schooluitval en thuiszitten. Voorwaarde is wel dat de expertise van beide clusters wordt gebundeld; dan kan immers een
onderwijszorgaanbod worden ontwikkeld dat zowel tegemoetkomt aan de cognitieve beperkingen van deze leerlingen als aan hun gedragsproblematiek. In 2006 hebben het Regionaal Expertisecentrum Noordoost Nederland cluster 3 (REC3) en het Regionaal %XPERTISECENTRUM .OORD .EDERLAND 2%.. DEZE handschoen opgepakt door te starten met het project LVG+. Via dit project is in de provincies Groningen en Drenthe een voorziening neergezet en uitgetest die inspeelt op de specifieke onderwijszorgbehoeften van deze leerlingen. De voorziening bestaat concreet uit vier LVG+-groepen in vier scholen van REC3 Noordoost Nederland. Iedere REC3-school vormt EEN KOPPEL MET EEN 2%.. SCHOOL ZODAT EEN GOEDE uitwisseling van kennis en expertise gewaarborgd is. In dit artikel beschrijven we aan de hand van de ervaringen met dit project hoe een LVG+-voorziening eruit kan zien. De volgende elementen komen aan de orde: een omschrijving van de doelgroep en de methodiek, de benodigde competenties van de medewerkers, de randvoorwaarden voor de inrichting van de voorziening (zie ook Korfage, 2007) en het indicatie- en plaatsingstraject. Vervolgens beschrijven we enkele concrete ervaringen met het eigen project en we sluiten af met enkele gedachten over het toekomstperspectief van deze onderwijsvorm.
DOELGROEP De voorziening is bedoeld voor leerlingen vanaf tien jaar met een lichte verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen die in het bezit zijn van EEN CLUSTER OF CLUSTER INDICATIE (ET GAAT CONCREET om leerlingen met een IQ tussen 60 en 75 en met FORS PROBLEEMGEDRAG ALS GEVOLG VAN EEN PSYCHIATRIsche stoornis. Op basis van de ervaringen met de BETROKKEN ORGANISATIES 2%# EN 2%.. KOMT naar voren dat de volgende probleemgedragingen veel voorkomen: leerlingen zijn moeilijk leerbaar op sociaal-emotioneel gebied, zij zijn prikkelgevoelig, zij hebben een slechte concentratie, weinig inzicht in de consequenties van het eigen gedrag en moeite met veranderingen. Het zijn, kortom, vooral gedragsuiTINGEN DIE KENMERKEND ZIJN VOOR DE PSYCHIATRISCHE stoornissen ADHD en autismespectrumstoornis (ASS). Verder blijkt dat de thuissituatie soms problematisch is. Een leerling komt in aanmerking voor de LVG+-voorziening, wanneer reguliere cluster 3- en GROEPEN DOOR DE COMBINATIE VAN LEERMOEILIJKHEDEN en gedragsproblemen zoveel handelingsverlegenheid ervaren dat de leerling niet meer te handhaven is. Zie box 1 voor twee beschrijvingen van LVG+-leerlingen.
METHODIEK Leerlingen die een beperking hebben op het gebied van leermogelijkheden en daarnaast gedragsproblemen laten zien, verdienen zowel een speciaal onderwijsaanbod als een goede pedagogische en didactische benadering. Om een goede invulling hieraan te geven, is een theoretisch denkkader zinvol. Het zogenaamde CAREBAGS-model (Minnaert, 2005) biedt een dergelijk kader. Het CAREBAGS-model
gaat er vanuit dat er twee noodzakelijke voorwaarden zijn voor het realiseren van effectief onderwijs: zorg voor CARE en onderwijskundige gerichtheid op BAGS. CARE staat voor competentie, autonomie, relatie en engagement en BAGS voor beschermende factoren, adaptief onderwijs, gedragsverandering en SYSTEMATISCH EN PLANMATIG SAMEN WERKEN ZIE OOK Doornenbal e.a., 2006). Aan de hand van een korte toelichting op CARE en BAGS maken we duidelijk waarom toepassing van dit model geschikt is voor LVG+-leerlingen. Kenmerkend voor LVG+-leerlingen is dat zij door de combinatie van cognitieve beperkingen en gedragsproblemen vaak negatieve ervaringen opdoen. Gevolg is dat zij meestal erg faalangstig en weinig zelfredzaam zijn en dat zij zich snel vastklampen aan volwassenen. De gedragsproblematiek maakt dat relaties met volwassenen en medeleerlingen onder druk komen te staan. LVG+-leerlingen wisselen dan ook nogal eens van school. Dit complex aan negatieve ervaringen en problemen resulteert in een gebrek aan betrokkenheid bij hun school: LVG+-leerlingen zien weinig betekenis in schoolse activiteiten. De vier CARE-elementen in het CAREBAGSmodel bieden handvatten om hierop in te spelen. Door in te zetten op de competenties van leerlingen doen ze positieve ervaringen op en krijgen ze beter inzicht in hun eigen capaciteiten en vaardigheden. De
EEN VEELBELOVENDE AANPAK VOOR DEZE SPECIFIEKE DOELGROEP autonomie kan worden gestimuleerd door leerlingen te betrekken bij het eigen leerproces. Dit kan onder andere door leerlingen een rol te geven bij het opstellen van het handelingsplan en hen zo medeverantwoordelijk te maken. Daarbij is het wel belangrijk om te bewaken dat er realistische doelen worden geformuleerd. Zo blijkt dat veel LVG+-leerlingen te hoge toekomstverwachtingen hebben van zichzelf en dat leidt onherroepelijk tot teleurstellingen. Aan het aspect relatie kan worden gewerkt door aandacht te besteden aan het ontwikkelen van sociale vaardigheden. Daarnaast kan het sociale contact worden gestimuleerd via gezamenlijke activiteiten. Met deze aanpak wordt al met al gewerkt aan het engagement: het vergroten van de betrokkenheid van leerlingen bij de school, zodat zij er weer plezier in krijgen. De concrete uitvoering verloopt via de vier elementen BAGS van het CAREBAGS-model. Wanneer bij de beschermende factoren van leerlingen wordt aangesloten, worden zij op hun kracht aangesproken en vergroot dat de kans op versterking van hun competenties. Via adaptief onderwijs wordt afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen. Dit impliceert een individueel onderwijsaanbod dat inspeelt op de interesses en de talenten
Box 2: Competent in het werken met het LVG+handelingsplan Omschrijving De LVG+-leraar die competent is in het werken met een handelingsplan, stemt zijn orthopedagogisch en orthodidactisch handelen af op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de leerlingen in zijn groep. Hij is in staat hiaten in de ontwikkeling en/of stagnaties te signaleren, formuleert hier concrete doelstellingen voor in een handelingsplan en verbindt hieraan concrete voorstellen voor doelgericht handelen, evalueert dit handelen en stelt dit zo nodig bij in een cyclisch proces. Hij is in staat voor zijn handelen verantwoording af te leggen aan ouders/verzorgers en de commissie van begeleiding van de school. Professionele beroepshouding en kwaliteiten Planmatig kunnen werken, in staat te reflecteren op eigen handelen, bezit analytisch vermogen, gericht op afstemming met andere disciplines, beschikt over goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden. Bekwaamheidseis De leraar LVG+ heeft voldoende kennis en vaardigheden in huis om een handelingsplan op te stellen dat is afgestemd op de mogelijkheden van de groep dan wel de leerling binnen die groep. Hij is in staat een handelingsplan professioneel en planmatig uit te voeren. Hij evalueert het handelingsplan regelmatig, stelt het waar nodig bij en stemt indien noodzakelijk af met overige disciplines. Voorbeelden van kennisaspecten 1. De leraar is bekend met de leerlijnen en methodieken zoals beschreven in het schoolplan. 2. De leraar kent de relatie schoolplan, groepsplan, individueel handelingsplan. 3. De leraar kent het SMART-principe* en de CAREBAGS**. Voorbeelden van vaardigheden 1. De leraar is in staat gegevens uit het leerling-dossier, observatie, toetsing en metingen met betrekking tot de leerling(en) op een adequate wijze te verwerken in het handelingsplan. 2. De leraar kan de ontwikkeling van leerlingen in termen van CARE** beschrijven. 3. De leraar kan gedrag van leerlingen in termen van concreet waarneembaar gedrag omschrijven. * SMART = Het formuleren van doelstellingen op de volgende wijze: Specifiek: eenduidig, duidelijk beschreven Meetbaar: meetbare/observeerbare doelstelling Acceptabel: voor de doelgroep Realistisch: haalbaar Tijdgebonden: wanneer dienen de doelstellingen behaald te zijn? ** zie beschrijving van CAREBAGS in dit artikel.
van de leerling. Aangezien dit aanbod passend moet zijn bij de beperkte cognitieve mogelijkheden van de leerling, zijn de leerlijnen van het onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen het meest geschikt. De leerlijnen zijn gebaseerd op de kerndoelen van het speciaal onderwijs en sluiten aan bij de mogelijkheden en onmogelijkheden van ZML-leerlingen. In het onderwijsaanbod staan leren en ontwikkelen centraal, maar de invulling dient wel aan te sluiten bij het meest waarschijnlijke toekomstperspectief van de leerling. Om dat te realiseren, onderscheiden we in het aanbod drie zogenaamde uitstroomprofielen:
129 .2¬ 3%0 ¬¬
Box 3: Jurjen, een LVG+-leerling die actief betrokken wordt bij zijn eigen leerproces De twaalfjarige Jurjen zit sinds schooljaar 2009-2010 in de LVG+-groep. Hij heeft een totaal-IQ van 67 (verbaal IQ 66 en performaal IQ 73). Jurjen heeft een lage dunk van zichzelf en vertrouwt een ander niet zo gauw. Maar als hij een volwassene eenmaal vertrouwt, is hij bereid hard te werken en alles te doen wat hem wordt opgedragen, vooral als hij complimenten krijgt. Dan is hij juist weer gemakkelijk te beïnvloeden. In het gezin van oorsprong zijn altijd veel conflicten geweest, met veel gescheld en het gebruik van grove taal. Jurjen is gefixeerd op vuur. Door zijn toedoen is er brand ontstaan in huis. Het gedrag naar andere kinderen kan nogal wisselen. Jurjen kan daarin onvoorspelbaar zijn. Jurjen heeft een prima niveau voor cluster 3. Hij heeft een goede werkhouding voor wat betreft het taakwerk. Samen met Jurjen heeft de leerkracht een plan van aanpak gemaakt waarin ook voor Jurjen duidelijk wordt waar hij aan gaat werken. Duidelijk is dat Jurjen zich minder onzeker voelt en een positiever zelfbeeld krijgt als hij minder overvraagd wordt op didactisch en sociaal-emotioneel gebied en voldoende structuur, begeleiding en positieve feedback krijgt in een veilige, overzichtelijke setting. Hierdoor wordt zijn gedrag, vooral in de meer vrijere situaties, minder onaangepast. Alle praktisch en theoretisch uitgevoerde vakken worden met Jurjen voor- en nabesproken. Daarnaast maakt Jurjen zelf keuzes in de uitvoering van zijn weektaken. Jurjen heeft ook geleerd om zijn eigen werk te evalueren en kritisch te bekijken.
uitstroom naar onderwijs, naar arbeid of naar zorg. Tijdens dit leerproces moet echter wel worden bewaakt dat het gedrag het leren niet al te zeer in de weg zit. Een goede gedragsregulatie is daarom van groot belang en daarmee komt het BAGS-element gedragsverandering in beeld. Aan het vierde element, systematisch en planmatig (samen)werken, wordt op een aantal manieren tegemoet gekomen. 3YSTEMATISCH EN PLANMATIG ;CB=WERKEN;CB= WORDT GEREALISEERD VIA DE HANDELINGSPLANNING SYSTEMATISCH EN PLANMATIG ;CB=SAMEN;CB=WERKEN VIA SAMENwerking met leerling, ouders, collega’s en externe partners. Met dit laatste doelen wij op instanties als WOONVOORZIENINGEN JEUGDZORG EN JEUGDPSYCHIATRIsche instellingen.
COMPETENTIES VAN DE LERAAR
130 +).$¬%.¬ !$/,%3#%.4¬ 02!+4)*+¬¬
Leraren die met LVG+-leerlingen te maken krijgen, hebben specifieke competenties nodig op twee gebieden: zij moeten onderwijs kunnen geven aan leerlingen met een cognitieve beperking en zij moeten goed uit de voeten kunnen met de gedragscomponent van de leerlingen. In het competentieprofiel dat ten behoeve van het LVG+-project is ontwikkeld, komen beide aspecten tot uitdrukking. Het competentieprofiel is gebaseerd op het profiel DAT DOOR 2%.. IS ONTWIKKELD EN KENT EEN AANTAL thema’s: 1) interpersoonlijke, orthopedagogische en orthodidactische competenties in de omgang met leerlingen; 2) organisatorische competenties; 3) competenties in de samenwerking met collega’s EN DE OMGEVING COMPETENTIES OP REFLECTIE EN ontwikkeling en 5) competenties in het werken met het handelingsplan. Voor iedere competentie is aan-
gegeven wat een leraar nodig heeft aan kennis en vaardigheden, welke beroepshouding van hem/haar wordt verwacht en aan welke bekwaamheidseisen de leraar moet voldoen. Naast het LVG+-competentieprofiel is tevens een professionaliseringsaanbod ontwikkeld dat bestaat uit scholing, intervisie en video-interactiebegeleiding. In box 2 gaan wij ter illustratie nader in op de in het profiel beschreven competentie ‘Competent in het werken met het LVG+-handelingsplan’.
INRICHTING VAN DE VOORZIENING We gaan uit van een groep van maximaal acht leerlingen die wordt bediend door een vaste leraar met ondersteuning van een vaste onderwijsassistent. Leraar en onderwijsassistent worden ondersteund door een gedragsdeskundige en een intern begeleider. Daarnaast is een schoolmaatschappelijk werker gewenst voor het onderhouden van de contacten met de ouders/verzorgers. Het lokaal dient overzichtelijk en ordelijk te zijn ingericht met de materialen op vaste plekken. De ervaring leert dat het goed werkt, wanneer iedere leerling een eigen individuele afgezonderde werkplek heeft. Om leerlingen de gelegenheid te geven te oefenen met praktische vaardigheden zoals koken, timmeren, schilderen en metselen, zijn praktijkruimten onontbeerlijk. Daarnaast is het wenselijk dat er sportfaciliteiten beschikbaar zijn. Aangezien er altijd momenten kunnen zijn dat de gedragsproblemen de gang van zaken in de klas te veel verstoren, is het nodig dat er een time-outruimte of rustruimte binnen handbereik is. Omdat LVG+-leerlingen behoefte hebben aan een prikkelarme omgeving, is het van belang dat de klas een rustig plekje krijgt in het schoolgebouw. Nadeel is echter wel dat hiermee een school binnen een school kan ontstaan. Het is dan ook zaak om ervoor te zorgen dat de leraar en de onderwijsassistent van de LVG+-groep blijven meedoen met de reguliere overlegmomenten van de school. Daarnaast kan bijvoorbeeld via intervisie worden bereikt dat de kennis en de ervaring van de LVG+-leraar en -onderwijsassistent breder worden verspreid binnen de school. Tot slot: samenwerking met externe partners is een voorwaarde om LVG+-leerlingen zo goed mogelijk op de toekomst voor te bereiden. Goede contacten met het lokale bedrijfsleven leveren mogelijk stageplaatsen op en daarmee de kans voor leerlingen om werkervaring op te doen.
INDICATIE- EN PLAATSINGSTRAJECT Aangezien LVG+-leerlingen in aanmerking komen VOOR EEN CLUSTER ÏN EEN CLUSTER INDICATIE IS samenwerking tussen de beide Commissies voor de Indicatiestelling wenselijk. Zo zou screening van de aanmeldingsstromen op de vastgestelde LVG+-kenmerken ertoe kunnen bijdragen dat LVG+-leerlingen sneller op de juiste plaats terechtkomen. Op basis van de screening kunnen potentiële LVG+-leerlingen worden geselecteerd en na een gezamenlijk besluit van beide commissies worden voorgedragen voor een LVG+-lesplaats.
DE LVG+-VOORZIENING IN DE PRAKTIJK In het schooljaar 2007-2008 zijn op vier voortgezet onderwijslocaties van het Regionaal Expertisecentrum Noordoost Nederland cluster 3 (REC3), vier LVG+-groepen gestart. Het gaat om de W.A. van ,IEmANDSCHOOL IN !SSEN EN 'RONINGEN DE 4HRIANtaschool in Emmen en de Margaretha Hardenbergschool in Veendam. Gezien het pedagogische klimaat en de reeds aanwezige rust en voorspelbaarheid op de cluster 3-scholen, is de voorkeur gegeven aan deze locaties boven de bij het project betrokken cluster SCHOLEN %EN ANDER ARGUMENT IS DAT HET ALGEMENE didactische niveau van cluster 3-scholen beter aansluit bij de mogelijkheden van LVG+-leerlingen. Ook financiële argumenten hebben een rol gespeeld: bij de start van het project leverde plaatsing in het cluster 3-onderwijs namelijk een indicatie ‘meervoudig gehandicapt’ (MG) op en dit bracht extra budget met zich mee. Overigens zijn de voorwaarden voor een MG-indicatie sindsdien aangescherpt, zodat deze nu nog slechts in incidentele situaties wordt afgegeven (Kingma Boltjes-Das, 2008a; 2008b). In iedere LVG+-groep zitten zes tot acht leerlingen tussen elf en achttien jaar (de ondergrens is gesteld op tien jaar). De totale groep bedraagt 28 leerlingen: 23 jongens en vijf meisjes. Van deze groep heeft ruim de HELFT EEN PSYCHIATRISCHE DIAGNOSE EEN AUTISMESPECtrumstoornis of kenmerken daarvan – al of niet in combinatie met ADHD, ODD of Gilles de la Tourette – komt het meeste voor. Het IQ van de leerlingen varieert van 51 tot 88, waarmee dus is afgeweken van het gestelde criterium van een IQ tussen 60 en 75. Daar was wel een heel goede reden voor: wanneer we ons strikt hadden gehouden aan het criterium, waren enkele leerlingen thuis komen te zitten. Ruim de helft van het aantal leerlingen woont thuis en zeven leerlingen wonen in een woonvoorziening. De helft van de KINDEREN KOMT UIT EEN ONVOLLEDIG GEZIN /OK PSYCHIsche, medische of verslavingsproblemen bij ouders komen veel voor: een kwart van de leerlingen heeft ermee te maken. In ruim de helft van het aantal gezinnen is hulpverlening aanwezig of geweest; dan gaat het met name om advisering en opvoedingsondersteuning vanuit MEE1 JEUGDPSYCHIATRIE EN JEUGDZORG Leerlingen zijn om verschillende redenen in de LVG+-groep geplaatst: bij 21 leerlingen wordt gedragsregulatie als doel genoemd, bij vijftien leerlingen het bevorderen van de zelfredzaamheid en zelfstandigheid en bij elf leerlingen het versterken van de competentie (bij één leerling kunnen meerdere doelen worden genoemd). Deze doelen zijn bepalend voor het onderwijszorgaanbod dat wordt geboden aan de leerlingen. De hiervoor beschreven aanpak op basis van het CAREBAGS-model blijkt goed te werken in alle groepen. Voor alle leerlingen wordt een individueel handelingsplan opgesteld waarin hun mogelijkheden en interesses het uitgangspunt vormen. Het betrekken van de leerling bij het opstellen van het handelingsplan lukt in de meeste gevallen redelijk tot goed: met 1 MEE is een organisatie die ondersteuning, advies en informatie biedt aan mensen met een beperking.
Box 4: Stefan, een LVG+-leerling die beter leert in de praktijk Stefan van zestien verblijft sinds augustus 2010 in de LVG+-groep. Hij heeft een totaal-IQ van 65 (verbaal IQ 59 en performaal IQ 77). Stefan is een stoere jongen, dat vinden de andere leerlingen ook. Hij weet niet altijd wat hij wel en niet kan zeggen. Stefan kan heel overheersend zijn. Emoties laat hij niet zien, hij houdt het oppervlakkig. Omdat hij geneigd is zijn eigen weg te kiezen en geldende regels vaak aan zijn laars lapt, zal hij in de toekomst het meeste gebaat zijn bij een intensieve begeleiding binnen een veilige en overzichtelijke woon- en leer/werkomgeving. Stefan is graag praktisch bezig. De mogelijkheden van Stefan en zijn eigen belangstelling voor het praktisch bezig zijn, hebben ertoe geleid dat zijn onderwijsaanbod deels in het praktijklokaal wordt verzorgd (fietstechniek, houtbewerking, groenvoorziening) en deels op een stageplek buiten de school (werkplaats binnen de woonvoorziening: sleutelen aan auto’s). Door de leerstof zo praktisch mogelijk aan te bieden, wordt er een groter beroep gedaan op het stimuleren en doorontwikkelen van de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van Stefan. Zijn leeftijd speelt hierbij ook een rol.
Box 5: Luuk, een LVG+-leerling die niet terug kan keren naar een reguliere groep binnen het ZML-onderwijs Luuk, dertien jaar, zit sinds 2008 in de LVG+-groep. Hij heeft een totaal-IQ van 80 (verbaal IQ 74, performaal IQ 91). Luuk is een jongen die veel aandacht nodig heeft. Hij vindt het moeilijk zich aan regels te houden. Als iets hem niet lukt, is hij snel gefrustreerd. Hij vraagt veel om hulp, is ongeduldig en kan slecht afwachten, maar luistert dan niet goed naar het antwoord. Meerdere opdrachten tegelijk kan hij niet aan. Het leerproces stagneert. Luuk overschreeuwt zichzelf, maakt een onzekere indruk en over zichzelf praten wil hij niet. Als er over hem gepraat wordt vindt hij dat duidelijk heel vervelend. Hij vertoont dwanghandelingen, die toenemen bij stress. Dat lijkt hem dan nog angstiger te maken. In het verleden zijn er veel problemen geweest bij hem thuis. Luuk woont de ene week bij zijn vader, de andere week bij zijn moeder en bezoekt de naschoolse dagopvang van een orthopedagogisch centrum. Bij Luuk is de diagnose ADHD gesteld. Er zijn problemen in de informatieverwerking. Naast impulsief, druk, snel afgeleid en onzeker is hij ook oppositioneel. Mogelijk is de hechting niet optimaal verlopen. Luuk heeft astma en is allergisch voor huisstofmijt. Hij gebruikt medicijnen voor de ADHD en de allergie. Luuk zit nu al drie jaar in de LVG+-groep. Ondanks dit onderwijszorgaanbod en de medicatie is er weinig vooruitgang merkbaar in zijn gedrag. Op de naschoolse dagopvang gaat het ook niet goed. Zijn begeleidingsbehoefte is groter dan ze hem daar kunnen bieden. De vraag speelt of de huidige onderwijssetting toereikend is voor wat Luuk nodig heeft, of dat een intensieve 24-uursbegeleiding meer passend is.
het merendeel van de leerlingen wordt het doorgesproken en een aantal leerlingen denkt zelfs mee met het opstellen ervan. In box 3 is een voorbeeld beschreven van een leerling die actief betrokken is bij zijn eigen leerproces. Het streven in de LVG+-groep is om het leren centraal te stellen, maar dit is wel afhankelijk van de cognitieve mogelijkheden van de leerlingen. Bij de jongere leerlingen wordt de nadruk sterk gelegd
131 .2¬ 3%0 ¬¬
Foto Aleid Denier van der Gon
132 +).$¬%.¬ !$/,%3#%.4¬ 02!+4)*+¬¬
op het aanleren van de basale vaardigheden taal en rekenen. Voor de oudere leerlingen blijkt het leren in de praktijk succesvol: wanneer leerlingen er qua zelfstandigheid en zelfredzaamheid aan toe zijn, gaan zij op stage of naar een arbeidstraining. De stagebegeleider van de school neemt dan de begeleiding over van de LVG+-leraar. De ervaring leert dat leerlingen veel leren van de stage of arbeidstraining. Zowel cluster 3ALS CLUSTER SCHOLEN HEBBEN OVERIGENS AL VEEL ERVARING met het voorbereiden op en toeleiden van leerlingen naar arbeid; op basis van de ervaringen met het LVG+-project concluderen we dat deze aanpak ook goed werkt bij LVG+-leerlingen. )N BOX IS EEN VOORBEELD VAN EEN LEERLING OPGENOmen die beter leert in de praktijk.
BEWAKEN DAT HET GEDRAG HET LEREN NIET AL TE ZEER IN DE WEG ZIT
Het bevorderen van de zelfredzaamheid en de zelfstandigheid blijft voor elke school een punt van aandacht: veel leerlingen blijven erg leraarafhankelijk en veranderingen in het dagelijkse ritme leveren stress op, omdat ze moeite hebben met schakelen. Wel biedt het werken met een vast dag- en/of weekprogramma de leerling houvast; daarbij zijn pictogrammen dikwijls behulpzaam. Het stimuleren van de zelfredzaamheid en zelfstandigheid blijft echter een belangrijk element in de aanpak. In het project zijn verschillende initiatieven ontplooid om dit te realiseren. Zo moeten leerlingen voor praktijklessen als koken en houtbewerking naar praktijklokalen en soms doen zij ook mee aan lessen in de reguliere groepen (bijvoorbeeld dramalessen en lees- en rekenonderwijs). We zien dat dit zeker bijdraagt aan een toename van zelfstandigheid: zo kan het dagprogramma in de loop van het schooljaar meer worden losgelaten en zijn veel leerlingen in staat hun tijd meer zelf in delen. Toch moeten we ook concluderen dat de afhankelijkheid van de leraar maakt dat de terugkeer naar een reguliere groep meestal langer duurt dan vooraf was verwacht. In een enkel geval is terugkeer zelfs niet meer mogelijk: bij deze leerlingen wordt toegewerkt naar uitstroom naar een (begeleide) werkplek of naar een zorgomgeving.
CONSULTATIETEAM LVG+ In het kader van het LVG+-project is tevens een consultatieteam gevormd dat adviseert bij problemen die in de reguliere groepen van de aangesloten cluster EN SCHOLEN SPELEN ROND ,6' LEERLINGEN (ET consultatieteam bestaat uit vertegenwoordigers van beide expertisecentra met expertise op het gebied van gedrags- en ontwikkelingsstoornissen, onderwijs aan deze doelgroep en ouderbegeleiding. Een coördinator is verantwoordelijk voor de afhandeling van de consultvraag. De consultvragen kunnen
Box 6: Casus van het consultatieteam: Patrick Bij het consultatieteam komt een vraag binnen van een cluster 3-school. Het betreft Patrick van veertien uit het cluster 4-onderwijs die ter observatie op de cluster 3-school is geplaatst. Hij heeft een IQ van 68 en de diagnoses PDD-NOS en ADHD. Patricks gedrag is voor de cluster 3-school moeilijk te hanteren: andere leerlingen zijn bang voor hem, hij heeft stereotiepe gedragingen waarin hij lang blijft hangen en bij veranderingen gaat hij schelden en loopt hij soms weg. De vraag is tweeledig: 1) Welke begeleiding is noodzakelijk om hem te laten profiteren van het cluster 3-onderwijs? 2) Hoe kan zijn gedrag zodanig worden veranderd dat het niet meer bedreigend is voor de overige leerlingen? Het consult bestond uit een probleemomschrijving, een probleemanalyse en een bespreking van een uitvoerbare aanpak. Aangezien de school constateert dat de LVG+-groep waar de jongen in zit, al een merkbaar positieve uitwerking op zijn gedrag heeft, wordt dit als uitgangspunt genomen voor een nadere aanpak. De volgende suggesties worden gedaan: UÊ 7iiÃÊÛÀëiL>>ÀÊÊÌ`]ÊÀÕÌi]Ê«`À>V
ÌÊiÊ«iÀð UÊ iÊ
iÌÊÌiÃÌ«iÀëiVÌivÊÛ>Ê`iÊiiÀ}ÊÛ>ÕÌÊ`iÊ}i
i`iÊiÊ beperkingen van zijn stoornis. UÊ ÕÀÊÜiÀÌ]Ê`ÕÃÊiÃÊiÌÊÛÀÊ`ÀiVÌiÊ}i`À>}ÃVÀÀiVÌiÃ]Ê>>ÀÊi`Ê>vÊiÊ zet de leerling even op een ander spoor. UÊ <À}ÊiÀÛÀÊ`>ÌÊ`iÊiiÀ}ÊiÌÊ>iiÊ`iÊiÀ>>ÀÊ>ÃʼL>i½Ê
iivÌ]Ê>>ÀÊ breid dit uit naar de onderwijsassistenten van de groep; neem in dit proces niet al te grote stappen. UÊ -ÕÌÊ>>ÊLÊâÊÌiÀiÃÃiÃ\ÊâiÊLÛÀLii`ÊiiÀÃÌvÊÌiÀÊÛÀLiÀi`}Ê op zijn stageplaats. UÊ iÀi`Ê`iÊÃÌ>}i«>>ÌÃ}ÊâÀ}ÛÕ`}ÊÛÀÆÊÃV
>iÊâÊi`iÀÊÊLÊ`iÊ eerste begeleiding. UÊ -ÌiÊiiÊ«ÀÌvÊÃ>iÊiÌÊ`iÊÀii`ÃÊÌÜi`iÊV«iÌiÌiÃÊÛ>Ê`iÊ leerling. Na acht weken bericht de school dat de tips bruikbaar zijn gebleken. Het indicatietraject voor cluster 3 is inmiddels ingezet. Het meedenken door relatieve buitenstaanders die tegelijkertijd deskundig zijn op het gebied van gedrag, is als positief ervaren.
zowel gericht zijn op een individuele leerling als op een groep. Afhankelijk van de vraag schakelt de coördinator leden van het consultatieteam in die zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken na de aanmelding, een afspraak maken met de betreffende aanvrager (in sommige gevallen gaat aan het consult een observatie vooraf). Er wordt een handelingsadvies gemaakt en circa zes à acht weken na het consult neemt de coördinator weer contact op met de school om te vragen naar gebleken bruikbaarheid en effect van het advies. De ervaringen zijn positief. Zowel DE CLUSTER ALS DE CLUSTER SCHOLEN MAKEN GEBRUIK van het consultatieteam. Per schooljaar worden er gemiddeld acht à tien aanvragen gedaan; tot nu toe kon op bijna alle binnenkomende vragen een zodanig advies worden gegeven dat de handelingsverlegenheid verdween of verminderde. In box 6 is een voorbeeld van een consult uitgewerkt.
TOT SLOT
133
Al enige tijd wordt door het onderwijsveld aangegeven dat de groep leerlingen met gedragsproblemen en een verstandelijke beperking specifieke
.2¬ 3%0 ¬¬
aandacht behoeft. Het zijn die leerlingen die noch DOOR HET CLUSTER NOCH DOOR HET CLUSTER ONDERwijs goed kunnen worden opgevangen. Het door 2%# .OORDOOST .EDERLAND EN 2%.. INGEZETTE ontwikkelproject heeft geresulteerd in een veelbelovende aanpak voor deze specifieke doelgroep. Het merendeel van de LVG+-leerlingen kan terugkeren naar een reguliere groep. Het gedrag is voldoende gereguleerd. Mede vanwege de leeftijd van een leerling en de mate van gedragsproblematiek wordt voor een deel van de leerlingen gekozen voor uitstroom naar werk bij een sociale werkvoorziening of op een zorgboerderij. Bij deze uitstroom is een goede voorbereiding en een intensieve overdracht van belang. In dit artikel hebben wij de verschillende elementen van deze aanpak beschreven. Wij hopen dat wij hiermee andere onderwijsorganisaties die met dezelfde problematiek te maken hebben, nuttige handvatten hebben aangereikt om tot een oplossing te komen (zie voor een uitgebreidere rapportage Korfage, 2008 en Kielema, 2009). De samenwerking tussen REC3 Noordoost NederLAND EN 2%.. IS OOK VANUIT EEN BREDER PERSPECTIEF betekenisvol geweest. Wanneer in 2012 Passend Onderwijs zijn intrede doet, is het immers noodzakelijk dat onderwijsorganisaties de handen ineen slaan om iedere doelgroep een passend onderwijszorgaanbod aan te bieden. Onderwijsorganisaties dienen straks over de schutting van de eigen onderwijsstructuur heen te kijken en gezamenlijk een zodanig aanbod te ontwikkelen dat geen enkele leerling meer tussen wal en schip terechtkomt. Het LVG+-project is in die zin een mooi voorbeeld van Passend Onderwijs: niet de onderwijsbelemmering van de leerling is leidend, maar de onderwijszorgbehoefte van die leerling. Het gaat erom wat de leerling nodig heeft aan onderwijs en zorg en niet of diens problematiek
voldoet aan de op de stoornis gerichte indicatiecriteria van het ene of het andere cluster. Met dank aan Nynke Posthumus, Orthopedagoog en manager leerlingenzorg, en Jan-Marc Bosman, Leerkracht LVG+-groep, van de Thriantaschool Emmen (zml vo/vso cluster 3).
LITERATUUR > Doornenbal, J., Jonker, J., & Bijstra, J. (2006). Richting en houvast, Visie goed cluster 4 onderwijs. Groningen: Regionaal Expertisecentrum Noord Nederland Cluster 4. > Kielema, M.H. (2009). Veilig geland, Eindrapport Project LVG+ 2006-2009. Groningen: Regionaal Expertisecentrum Noordoost Nederland cluster 3 en Regionaal Expertisecentrum Noord Nederland Cluster 4. > Kingma Boltjes-Das, P. (2008a). LVG+ groepen in REC3 Noordoost Nederland, Een onderzoek met als doel een inventarisatie te maken van de populatie van de huidige LVG+ pilotgroepen. (Bachelor thesis.) Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen. > Kingma Boltjes-Das, P. (2008b). LVG+ groepen in REC3 Noordoost Nederland, Een onderzoek met als doel de begeleiding van de huidige LVG+ pilotgroepen in kaart te brengen en aanbevelingen te doen voor optimalisering van de werkwijze. (Master thesis.) Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen. > Korfage, H. (2007). Houd ze binnen door ze naar buiten te helpen, Randvoorwaarden voor het werken met LVG+leerlingen. Groningen: Regionaal Expertisecentrum Cluster 3 Noordoost Nederland en Regionaal Expertisecentrum Noord Nederland Cluster 4. > Korfage, H. (2008). Ze mogen zichzelf zijn binnen de kaders, Eindrapportage Project LVG+ 2006-2008. Groningen: Regionaal Expertisecentrum Cluster 3 Noordoost Nederland en Regionaal Expertisecentrum Noord Nederland Cluster 4. > Minnaert, A.E.M.G. (2005). Maakt het verschil? Over onderwijskundige en orthopedagogische zorg voor leerlingen in het onderwijs. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Orthopedagogiek en Klinische Onderwijskunde aan de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit van Groningen.
TUSSENDOOR Prikkelarme ruimte 4IJDENS EEN WERKBEZOEK BIJ HET KINDER EN JEUGDPSYCHIATRISCH ZIEKENHUIS -IDDELHEIM IN !NTWERPEN KRIJGEN WE EEN RONDleiding op een van de afdelingen. We lopen vanuit de woonkamer een gang op langs een kamer waarvan de deur half openstaat. Het is een lege kamer. Op het bordje ernaast staat ‘prikkelarme ruimte’. Het blijkt wat wij de ‘separeer’ of ‘isoleer’ noemen, te zijn. Prikkelarme ruimte, dat klinkt meteen anders. En dat blijkt dan ook zo. In deze kamer kunnen de jeugdigen zich op elk gewenst moment zelf terugtrekken als ze wat rust nodig hebben. Een boek lezen of gewoon EVEN NIETS DOEN %EN JEUGDIGE DIE DWARSmUIT SPEELT OEFENT ER ELKE DAG $E JEUGDPSYCHIATER VERTELT DAT ZE RECENT EEN TOTAAL verlaten afdeling aantrof. Alle jeugdigen en het team zaten in deze ruimte te luisteren naar een liedje dat ze speelde. De ruimte mag ook worden gebruikt om eens lekker met een bal tegen de muur te schieten of met de vuisten op de matras te slaan, als dat oplucht. 7IJ ZIJN ONDER DE INDRUK 7AT EEN SIMPELE EN SYMPATHIEKE MANOEUVRE OM DEZE RUIMTE NIET DE @MEEST TE VERMIJDEN PLEK van de afdeling te laten zijn, maar gewoon één van de therapeutisch te benutten ruimten. We fantaseren dat het zo mogelijk ook minder beangstigend is als je er terecht mocht komen in geval van verwardheid of risicovol gedrag bijvoorbeeld. Een prikkelarme en rijke ruimte tegelijk dus, is onze conclusie. Goed voorbeeld doet goed volgen, zeggen we dan, nietwaar! 134 +).$¬%.¬ 'EORGE¬7ESTERMANN !$/,%3#%.4¬ 02!+4)*+¬¬